ID-DOC: algemeen zoeken

Hieronder kan u een algemeen trefwoord invoeren en een algemene zoekactie doen. 

Geef ons een seintje als je problemen ondervindt met deze pagina via info@mot.be.

Zoek naar: werktuig


Zoekresultaten 151 - 200 1,387 resultaten gevonden
Bossingschaaf (v.)
De bossingschaaf dient hoofdzakelijk om bossingen te schaven, d.i de schuine kanten van een paneel van bv. een deur zodat ze in de groef van de stijl en de regel sluiten. Het is een 8-9 cm brede schaaf waarvan de beitel schuin (ca. 110°) ten opzichte van de as van het blok geplaatst is. De reden daarvoor is dat er dikwijls dwars op de vezelrichting moet geschaafd worden; een bijkomend voordeel is dat de geleider hierdoor tegen het werkstuk wordt gedwongen (1). Een verstelbare geleider bepaalt de breedte (2). Meestal wordt de diepte, d.i. de hoogte van de opstaande rand tussen het kussen (het vlakke paneel) en de bossing, bepaald door een aanslag (ca. 1 cm bij 0,3 cm) (3). Sommige modellen hebben geen diepteaanslag. Hiermee bekom je een paneel zonder opstaande rand tussen het kussen en de bossing. De schaafbeitel van deze modellen heeft één enkele snede. De schaven met aanslag hebben een schaafbeitel waarvan de zijde ook voorzien is van een snede. Soms worden de vezels van de kopse randen...
Boterlepel (m.)
Houten lepel (ca. 20 cm) met een geribbeld, holrond blad. Hij wordt gebruikt om boter te nemen van een groter boterblok. Soms wordt hij ook gebruikt bij het kneden en opwerken van de boter, maar meestal gebeurt dat met een boterspaan. Zie ook botermesje. [MOT]
Botermesje (o.)
Mes (ca. 15-18 cm) met een spatelvormig niet-snijdend blad, dat aan het uiteinde puntig of afgerond is. Met het botermesje neemt men een kluitje boter uit het botervlootje en brengt het op het brood. Zie ook boterlepel. [MOT]
Boterspaan (v.)
Uit de karn geraapt, dient de gewonnen boter te worden gekneed om de karnemelk eruit te werken. Dat kneden kan met de hand gebeuren of met een boterspaan. Dat is een houten handwerktuig met een plat, geribbeld blad en een recht of T-vormig handvat. [MOT]
Boterstempel (m.)
Houten of keramische rol of schijf met een stempelindruk waarmee boter gedecoreerd wordt. Wanneer het een rol betreft, is deze vergelijkbaar met de deegrol voor koekjes, maar hij is wel korter (ca. 10 cm); de schijf (ca. 1-3 cm dik en 2-10 cm doorsnede) is vierkantig of rond, met een handvat in het midden van de bovenzijde. Deze is te onderscheiden van de houten broodstempel. Zie ook botervorm. [MOT]
Botertrekker (m.)
Met een botertrekker kan men krullen uit boter trekken; het is een originele manier om boter te serveren (zie ook botermesje). Het handwerktuig kan bestaan uit een gebogen U-vormig blad zoals het lepelmes maar is ervan te onderscheiden doordat het aan één zijde gekarteld is. Door het blad met de tanden naar beneden op het blok boter te leggen en naar zich toe te trekken, worden er krullen gemaakt. Het blad is in een recht hecht bevestigd. Er bestaat ook een model waarvan het werkend deel uit roestvrij staal is vervaardigd. Het heeft een plastic rechte steel (ca. 10 cm) met een gekarteld rechthoekig uiteinde. Wanneer men het in warm water dompelt en ermee over het blok boter schraapt, vormt er zich een krul. Modellen die in een houten hecht steken hebben een geribd en in de lengte gebogen blad; de ribbels kunnen zowel in de as van of haaks op het blad staan (1). Zie ook dunschiller, balsteker, flesopener voor kroonkurk. [MOT] (1) Bv. ARMINJON & BLONDEL: 250.
Botervorm (m.)
Werktuig of recipiënt waarmee men vormen uit boter kan maken. Het kan een - meestal houten - recipiënt zijn met een motief op de bodem en/of de wanden. Soms is er een recht handvat aan één van de zijden. De boter moet zacht zijn bij het vullen en stijf voor deze uit de vorm gehaald wordt. Er bestaan ook tweedelige houten botervormen die met een pen en gatverbinding verbonden zijn en waar gesmolten boter ingegoten wordt; wanneer de boter stijf is, wordt de vorm opengemaakt (1). Nog een ander model bestaat uit een houten of plastic omhulsel (ca. 5-8 cm lang) waarin zich een beweegbaar middenstuk bevindt met een plaatje, waar al dan niet een patroon ingedrukt is. Deze botervormpjes dienen om porties voor één persoon te maken. Wanneer het van plastic is, moet het vormpje eerst in warm water gedompeld worden vooraleer het op een plak boter geplaatst wordt; wanneer het van hout is, moet het eerst in ijswater gedompeld worden opdat de boter niet zou blijven plakken. Wanneer men het botervormpje...
Botprik (m.)
De botprik is een brede platte smeedijzeren vork met acht tot tien geweerhaakte scherpe tanden en een dille, waarin een lange houten schacht steekt. De visser gebruikt hem in ondiep water om paling of platvissen zoals bot en pladijs te prikken (1). Niet alleen kan de vis niet wegglippen door de weerhaken, hij wordt ook doorboord door de scherpe punten, waarmee deze speer zich onderscheidt van de palingschaar, die de paling klemt. De doorboorde vis kan best snel geconsumeerd worden. Deze visprik is verwant aan andere harpoenen, pijlvormige werptuigen, op een schacht gestoken en met weerhaken op de punten. [MOT] (1) V.D. (1989) en W.N.T. s.v. botprik. Er zijn diverse regionale benamingen voor vissperen naargelang het model en de soort vis maar deze beschrijving komt overeen met de botprik, een term die vooral in Noord-Nederland in gebruik was. In Vlaanderen dienden deze meertandige speren om paling te vangen, zodat diverse termen met 'paling' of 'aal' circuleren.
Bouchardbeitel (m.)
De bouchardbeitel is een steenbeitel (ca. 12-19 cm) waarvan de doorsnede (ca. 1-2 cm) rond of polygonaal is en het uiteinde bestaat uit een vierkantig, rechthoekig, cirkelvormig, driehoekig of octogonaal hoofd met puntige tanden in de vorm van vierzijdige piramides. Het aantal tanden ligt tussen 6 en 49. De steenhouwer gebruikt de beitel samen met een metalen steenhouwersklopper om oneffen vlakken natuursteen vlak te maken, en kan daarmee veel nauwkeuriger werken dan met een bouchardhamer. [MOT]
Bouchardhamer (m.)
De bouchardhamer is een hamer met een langwerpige (ca. 10-20 cm lang; ca. 2-5 cm breed) hamerkop van gehard staal met op beide banen puntige tanden in de vorm van vierzijdige piramides, bevestigd aan een houten steel (ca. 30-40 cm). De steenhouwer gebruikt de hamer om oneffen vlakken natuursteen vlak te maken en gebruikt daarvoor zijn beide handen. Deze vorm van steenbewerking noemt men boucharderen. De tanden van de éne baan verschillen van grootte en aantal van deze van de andere baan; het aantal varieert van vier tot vierhonderd. Omdat de punten snel slijten, bestaan er bouchardhamers met verwisselbare koppen. Deze modellen hebben een hamerkop met een afneembaar plaatje met tanden op beide banen. De bouchardhamer kwam vanaf de 17de eeuw in gebruik voor harde steensoorten, nooit voor zachte steen of marmer. Nadeel van dit werktuig is dat het soms scheurtjes veroorzaakt die de steen sneller doen verweren. Zie ook bouchardbeitel. [MOT]
Bougiesleutel (m.)
Pijp- of dopsleutel om de bougies van een ontploffingsmotor aan of los te draaien. De zes- of twaalfkantige dop, eventueel langs de binnenzijde voorzien van 2 veren (1), rubber of een magneet voor het uitvallen van de bougie te verhinderen, heeft een diameter van 14, 16, 18, 21 of 26mm (2). De dopsleutel is soms een onderdeel van een set of wordt gedraaid door een T-handvat met kniegewricht. Soms heeft de bougiesleutel een beweegbare handgreep zodat beide zijden van de pijp of dop kan gebruikt worden. Soms wordt een wielmoersleutel gecombineerd met een bougiesleutel. [MOT] (1) Bv. BELZER: 13. (2) Voor 2- of 4-takt motoren (bv. voor bromfietsen) gebruikt men ook een dop met een diameter van 10 of 12 mm.
Boutenschaar (v.)
Met deze zware draadkniptang kan men betonijzer doorknippen. Bij sommige modellen lopen de uiteinden van de kaken uit elkaar om het materiaal makkelijker te kunnen vatten. Vaak kan men de snijdende gedeelten van de kaak vervangen. Er bestaan ook "moerenscharen", die in feite draadkniptangen zijn met dwarse kaken. Een bijzonder model bestaat uit een beitelvormig beweeglijk gedeelte, dat de stang afknipt door het te drukken tegen het vast gedeelte. Het leger gebruikt een vouwbaar model om zware draad of afrasteringen door te knippen. [MOT]
Bovenvolder (m.)
De bovenvolder wordt, al dan niet in combinatie met een ondervolder, gebruikt bij het insmeden van kragen en halzen. Hij wordt tevens gebruikt voor het verlengen van staven of banden, het opstuiken van een voetje aan het uiteinde van een staaf en om een lokale verdunning aan te brengen. De bovenvolder bestaat uit een halfronde - soms ook trapeziumvormige - hamerkop (diam. ca. 0,5-8cm) en een vlakke baan, waarin een houten steel (ca. 35-45 cm) steekt. Op de baan van het werkend deel wordt met een smeedhamer of een voorhamer geslagen. [MOT]
Bovenzadel (o.)
Smidswerktuig dat wordt gebruikt, al dan niet in combinatie met een onderzadel, om ijzeren staven op een bepaalde maat rond te smeden of een bepaalde vorm, gelijk aan de vorm van het zadel, te geven - zoals bijvoorbeeld het smeden van een rond uiteinde aan een staaf. Het werktuig bestaat uit een hamervormig werkend deel waarvan één uiteinde meestal voorzien is van een halfronde (diam. ca. 1-10 cm) goot of ander profiel en het andere uiteinde een vlakke baan heeft. Dat werkend deel wordt door middel van een steel (ca. 40 cm) van hout of van zware ijzerdraad gehouden terwijl er met de smeedhamer of een voorhamer op geslagen wordt. Bij het smeden van kleine stukken gebruikt de smid een zadeltang. [MOT]
Braadrooster (m.)
Op een braadrooster kan men een snede brood, een stuk vlees of vis boven hete kolen of een vlam roosteren. Zo'n rooster is van ijzer(draad) gemaakt, heeft al dan niet pootjes en kan enkel of dubbel zijn. Deze laatste kan men dichtknijpen; de as bevindt zich aan het kopuiteinde. [MOT]
Braadspit (o.)
Grote (ca. 40-50 cm) metalen priem met een draaizwengel of een opwindmechanisme waardoor het braadspit gaat draaien. Men spietst een kip erop en door het draaien boven het vuur of in de oven wordt het vlees gegrild. Eventueel zijn er twee verstelbare U-vormige beugeltjes waarmee het vlees goed vast gezet kan worden. [MOT]
Brandhaak (m.)
De brandhaak is een ijzeren haak die door middel van een dille en een veer verbonden is aan een heel lange steel (ca. 400-650 cm). Boven de haak is meestal een stomp cilindervormig of plat (1) uiteinde voorzien (2). De brandhaak wordt gebruikt om bij een uitbrekende brand gaten in het strooien dak van de schuur te maken, het stro of het riet van een dak te trekken om te beletten dat het vuur zich uitspreidt. Om het vuur te helpen doven worden de gevels en muren met het stompe uiteinde van de brandhaak omvergeduwd. Zie ook bootshaak. [MOT] (1) Bv. Feuerwehrgeräte-Fabrik Konrad Rosenbauer: 35. (2) Brandhaken met één of twee ringen waarin een touw of een stok aan bevestigd wordt om met meerdere mensen te kunnen trekken, lijken veel minder voor te komen.
Brandhoutzaag (v.)
Spanzaag (zie glossarium) om brandhout te zagen. Haar armen lopen niet evenwijdig: het blad is langer dan het touw. Een van de armen steekt onder het blad uit en dient als handvat. In één arm van sommige zagen is een handvat uitgesneden (1). Vandaag de dag wordt de gewone spanzaag door een metalen boogzaag vervangen, die ook voor het vellen van kleine bomen gebruikt wordt. Het te zagen brandhout wordt meestal op een zaagbok gelegd. De zaag werkt in beide richtingen en wordt horizontaal of schuin gehouden. [MOT] (1) Bv. GOZIN: fig. 34.
Brandstempel (m.)
Handwerktuig waarmee voorwerpen of dieren (vroeger mensen) (1), door verschroeiing worden gemerkt. Het is een metalen stempel (ca. 3-10 cm) eindigend in één of twee handvatten, op een schacht gestoken. Het werktuig kan ook bestaan uit losse letters die door middel van een bout in een houder bevestigd worden of die in een tang gevat worden. Wegens de hitte zijn handvatten en schacht doorgaans lang (tot ca. 50 cm). Het gebrande stempel is groter dan het geslagene en kan een eigendomsmerk zijn, een fabricatiemerk of een versiering. De brandstempel is nu vaak door de natte stempel met inkt of verf verdrongen. [MOT] (1) Het brandmerken van mensen werd in België slechts in 1849 afgeschaft (DE WIN P.).
Brandweerbijl (v.)
De brandweerbijl dient vooral om deuren en vensters open te breken maar wordt voor allerlei doeleinden aangewend (1). Thans gelijkt ze sterk op een houthakkersbijl. De rechte steel eindigt vaak in een kleine bol om betere grip te bieden. Niet zelden is er onderaan het blad een inkeping om nagels uit te trekken en verstevigt een veer de verbinding tussen steel en werkend deel (2). Heel courant is een puntbijl, d.i. een bijl met tegenover de snede een zware punt (3). Ook hier treft men vaak een of twee ve(e)r(en) aan. Heden bestaan er brandweerbijlen uit een vonkvrije legering gemaakt. De steel kan kort zijn (zo'n 35 cm) of lang (zo'n 80-90 cm). De korte steel vertoont over de hele lengte vaak lichte bulten om beter grip te bieden; wanneer hij geïsoleerd is, is hij doorgaans gekarteld. De steel van sommige modellen eindigt in een zware ijzeren punt. [MOT] (1) Bv. om een noodhaak in de muur te drijven. Bepaalde modellen komen frequent voor in legeruitrusting en bij veiligheidsuitrusting....
Breekijzer (o.)
Ronde of vierkantige stalen staaf - ca. 20-40 cm lang (1) - die onderaan plat uitgesmeed is, bestemd voor licht sloopwerk (vergelijk sloopbeitel). Het breekijzer heeft vaak een breder kopeinde zodat men er beter met de vuist (metselaar) op kan slaan. Omdat het staal snel omkrult als er op wordt geslagen, wordt er wel eens ter versteviging een beslagring aangebracht. Breekijzers worden ook soms van versleten ijzervijlen gemaakt. Wanneer het breekijzer een licht gebogen uiteinde heeft, wordt er niet met de hamer op geslagen maar wordt het als hefboom gebruikt. In dit geval is het te onderscheiden van de koevoet. Zie ook koubeitel. [MOT] (1) Tot 18 cm worden ze koubeitel genoemd, d.i. in feite een beitel die gebruikt wordt voor het koud doorhakken of inkepen van metalen.
Breeuwbeitel (o.)
De breeuwbeitel is een kort (ca. 12-30 cm) stalen werktuig zonder hecht met een plat en veelal waaiervormig blad en met een hoofduiteinde in de vorm van een paddenstoel. De rand is ofwel scherp, stomp of voorzien van één of meerdere overlangse groeven. Met het breeuwijzer wordt werk, d.i. in teer gedrenkt geplozen touwwerk, in de naden van een houten vaartuig gedreven, opdat het waterdicht zou zijn. Er bestaan verschillende vormen die allemaal een eigen functie hebben binnen het proces van het breeuwen: zo is er een wigvormig breeuwijzer dat - wanneer nodig - de naad verwijdt om er vervolgens het werk in te drijven met een ander breeuwijzer. Dit "enkel" breeuwijzer is stomp en soms lichtjes gebogen. Het werk wordt dan met nog een ander, "dubbel" breeuwijzer dieper in de naden gedreven die vervolgens worden opgevuld met pek. De snede van dat laatste werktuig is in de breedte soms holrond. De afmetingen hangen af van de breedte van de naad. De breeuwijzers worden gebruikt in combinatie...
Breeuwhamer (m.)
De breeuwhamer is een betrekkelijk dunne (ca. 5 cm doorsnede) maar lange (ca. 20-40 cm), ronde houten hamer die licht (ca. 600-1400 gr) en zeer veerkrachtig moet zijn (1). Hij wordt aangewend om met behulp van een breeuwbeitel werk in de naden van een vaartuig te kloppen, opdat het waterdicht zou zijn. Op beide uiteinden bevinden zich ijzeren ringen die conisch van vorm zijn; in het geval van slijtage van de baan van de hamer kunnen deze naar achteren geduwd worden. Soms steken in de uiteinden stukken gewei (2) of koehoorn (3) opdat ze harder zouden zijn. Het middenstuk van de hamer is breder en ovaalvormig in doorsnede; het wordt verstevigd met twee (koperen) klinknagels. In het middenstuk bevindt er zich centraal een oog waarin de ronde steel steekt die veelal een stuk boven het hoofd van de hamer uitsteekt. Een uniek kenmerk van de breeuwhamer zijn de longitudinale gleufjes - meestal met een rond gat doorheen het centrum van de gleuf - die zich aan beide zijden van het oog bevinden...
Brideernaald (v.)
Met een brideernaald kan men gevogelte of stukken gevuld vlees opbinden. Zij zien eruit als grote stopnaalden met een speervormige punt en een oog groot genoeg om er een katoenen touwtje door te steken. De grootte varieert naargelang het stuk vlees dat opgebonden moet worden (ca. 14-30 cm lang). Er bestaan ook brideernaalden met omgebogen punt om vlak onder de huid of om botten heen te werken. Meestal worden brideernaald en lardeerpriem in een set van 2 naalden en 12-15 priemen van verschillende grootte bewaard (1). De slager gebruikt een koordnaald om ham te binden. [MOT] (1) (CHANCRIN & FAIDEAU: 736).
Briefopener (m.)
Metalen, houten, benen, ivoren of plastic mes (ca. 20-25 cm lang), meestal uit één stuk, met een plat en smal (ca. 0,5-1 cm) blad dat naar het uiteinde versmalt. De snede is niet scherp en de punt is relatief stomp. Met een briefopener kan men gemakkelijk briefomslagen en boeken opensnijden; men steekt hem respectievelijk in de vouw van de omslag of tussen twee nog niet gesneden bladen van een boek en snijdt die dan langs de vouw open. Soms is de briefopener aan het andere uiteinde nog voorzien van een zakmes. Bij een ander model briefopener zit een vlijmscherp mesje (ca. 3 cm) in een rechthoekig, plastieken handvat verwerkt, dat niet dikker is dan 4 mm. Dit type briefopener is niet te verwarren met het vouwbeen. [MOT]
Briketpers (m.)
De briketpers is een tang om papierpulp tot rechthoekige briketten samen te persen, die dienen als brandstof voor het haardvuur. Modellen voor huishoudelijk gebruik bestaan uit een rechthoekig ijzeren recipiënt, dat wordt gevuld met versneden papier en karton, dat in water heeft geweekt. Er wordt een bijpassend ijzeren raster op geplaatst en stevig aangedrukt door een hefboom van twee zijdelingse beugels in elkaar te drukken. Eenmaal de briket is gevormd, kan men hem met de hand via de onderzijde uitdrukken. Volgens hetzelfde principe bestaan er ook persen op industriële schaal om bv. zaagsel en houtsnippers samen te persen. Zie ook de briketvorm en briketroller. [MOT]
Briketroller (m.)
De briketroller is een werktuig om krantenpapier op te rollen tot cilindervormige briketten van ca. 7 tot 10 cm diameter als brandstof voor het haardvuur. Het toestel bestaat uit een houten handvat en gietijzeren onderstel met een halfronde bak. Zijdelings wordt een vervangbare ijzeren buis met langsgleuf ingeschoven, waarop een houten zwengel is bevestigd. Meerdere bladen worden dubbel geplooid en met de plooi in de gleuf geplaatst. Na enkele wentelingen met de handzwengel worden bijkomende, overlappende bladen ingevoegd tot een papierblok van de gewenste dikte is geperst. Droog papier kan men eenvoudig binden en als vuurstarter gebruiken. Men kan ook water in de bak gieten om het papier nat en compact te maken, hetgeen zal leiden tot langzamer verbranding, mits de briketten voldoende lang kunnen drogen. Meer courant in de huisraad is de briketpers. Zie ook de briketvorm voor bv. steenkoolbriketten. [MOT]
Briketvorm (m.)
De briketvorm is een langwerpig ijzeren raam waarin briketten worden gevormd. Onderaan en zijdelings zijn er vlakke en afgeronde staven om vijf tot tien rechthoekige briketten te vormen. Aan beide uiteindes is er een kort handvat om de vorm te hanteren als hij gevuld is. Briketten dienen als brandstof voor het vuur. Ze verbranden langzaam onder een  betrekkelijk grote gloeihitte. Na verbranding van steenkool werd het gruis verzameld en vermengd met klei te drogen gelegd tijdens de zomermaanden (1). Er werden ook briketten geperst van houtskool of turf. De briketvorm is te onderscheiden van metalen modellen van de steenvorm. Zie ook de briketpers en briketroller. [MOT] (1) Onder meer bij de verwerking van hop werden briketvormen gebruikt om steenkoolgruis te recupereren. Ze waren zeer gangboor tijdens oorlogsjaren en voor er cokes werden gebruikt (Hopmuseum Poperinge).
Brillenglastang (v.)
De opticien kan brilglazen makkelijk vasthouden met een brillenglastang. De kaken bestaan uit twee ronde plaatjes, die aan de binnenzijde bekleed zijn met rubber. Zo worden de glazen niet beschadigd en heeft men er een betere grip op. Eén kaak zit op een veer gemonteerd, zodat de druk zachter op het glas terecht komt. Deze kaak kan ook licht naar boven of onder bewegen. De andere kaak is iets groter en binnenin hol voor de bolle kant van het glas. Een veer opent de tang automatisch. [MOT]
Broekpers (v.)
Samenstel van planken om de plooi in een broek te brengen of te houden. Het is eigenlijk een uitvergrootte versie van de dassenpers en bestaat uit twee planken (ca. 70-100 cm bij 35-50 cm) waarvan de onderlinge afstand met schroeven geregeld kan worden. Men legt een broek tussen de planken, draait de schroeven aan en de druk zal ervoor zorgen dat de plooi in de broek gebracht wordt. [MOT]
Broodmes (o.)
Mes met een vrij onbuigzaam, recht en lang (ca. 20-30 cm) lemmet, zodat ook grote broden gesneden kunnen worden. Men kan er ook een taart horizontaal mee doorsnijden om er een laagje slagroom, pudding, e.d. tussen te smeren. Het brood werd vaak op de borst gesneden, dus met de snede naar zich toe. Daarom werden broodmessen met een haakvormig hecht gemaakt, zodat de hand niet zou wegglijden. Om met minder moeite een grotere kracht uit te kunnen oefenen, werden ook messen met een steun voor de voorarm gemaakt (1) of met losse steunen waardoor het lemmet stak. Er bestaat ook een min of meer sikkelvormig broodmes met gladde snede dat ook op de borst gebruikt werd. De snede kan glad, gegolfd (2) of getand (zie ook diepvriesmes en sneeuwzaag) zijn. Met tandjes kan men makkelijker door de korst. Er bestaan ook broodmessen die aan beide zijden een snede hebben, bv. één gegolfde en één met tandjes. Om het regelmatig snijden te vergemakkelijken, werden geleiders gemaakt die op het blad van om het...
Broodschaaf (v.)
De broodschaaf (1) is een klein handwerktuig met kort (ca. 10 cm), recht houten handvat en een smeedijzeren vlak met een uitstekend scherp gedeelte dat een gleuf van ongeveer één cm vormt. De onderzijde is soms getand en het ijzer versierd bv. gesmeed in een hartvorm.  De broodschaaf dient om kleine stukken van hard geworden brood af te schaven, zogenoemde croutons, soldaatjes of reepjes om in soep te dippen. Van oorsprong werd dit gedaan om kookvloeistof, het sop of bouillon, aan te dikken met afgebrokkeld brood, de soupe (2). De broodschaaf was vooral in Frankrijk verspreid in de negentiende eeuw in landelijke en hooggelegen gebieden waar niet vaak of niet het hele jaar door vers brood kon worden gebakken. Met hetzelfde doel bestond er ook een vast werktuig met zwengel dat sterk gelijkt op een vleesmolen (3).  Zie ook de broodsnijder. [MOT] (1) Eigen benaming onbekend. Afgeleid van het Franse 'rabot à pain'. (2) Later evolueerde dit ook tot soep en de traditie van croûtons. Zie de Franse...
Broodsnijder (m.)
Brood kan gesneden worden met een broodmes of een broodsnijder. Dat laatste heeft een langwerpig mes dat aan een plank of een hakbord met opstaande randen scharniert (vgl. kaassnijder). Moderne broodsnijders werken elektrisch en hebben een snijwiel met tandjes. Zie ook keukensnijmachine. [MOT]
Broodstempel (m.)
Handwerktuig om deegballen te merken voordat ze met de ovenpaal in de oven worden geschoten. Het werktuig wordt gebruikt om kwaliteitskontrole van het brood mogelijk te maken en wanneer verschillende personen samen brood bakken in éénzelfde bakoven, om hun eigen productie te onderscheiden van de andere. Het stempel kan ook de broodsoort of het gewicht aangeven. Er bestaan zowel ronde, ovale als rechthoekige vormen van verschillende afmetingen (ca. 6-20 cm), al dan niet met een handvat, die uit verschillende materialen kunnen gemaakt zijn zoals plaatijzer (1), nagels of hout (2); dat laatste is te onderscheiden van de boterstempel. [MOT] (1) Voorbeeld in ''Het boek van oude gereedschappen'': 123. (2) Voorbeeld in DUPAIGNE: 61.
Bruineerijzer (o.)
Handwerktuig (ca. 20 - 45 cm) gebruikt door de boekbinder om de nerven en de onregelmatigheden in het leer glad te strijken en te polijsten alvorens te vergulden of te beletteren. Voor gebruik wordt het gepolijste ijzer eerst opgewarmd. Met de grote modellen wordt vanuit de schouder gewerkt. Er bestaan twee modellen van bruineerijzers. Het werkend deel (lengte ca. 7,5 cm) van het eerste model heeft de vorm van een cilinder (diameter ca. 1 cm) die haaks op het hecht staat. Dat model wordt vooral gebruikt op de leren platten van het boek. Het tweede model met wigvormig (ca. 2 - 7 cm) uiteinde wordt vooral gebruikt op de rug van het boek en om kort bij de ribben te kunnen werken. Zie ook bruineertand. [MOT]
Bruineertand (m.)
Werktuig (ca. 20 – 43 cm) gebruikt door de boekbinder om de sneden van het boekblok na het beitsen, marmeren of vergulden glad te strijken. De gedroogde sneden worden in de was gezet (1). Vervolgens wordt met de bruineertand in de breedte over de gehele snede gestreken om een glans te bekomen (2).Het kan ook worden gebruikt voor het delicate werk op de met leer beklede platten van het boek (zie ook bruineerijzer). Met de grote modellen wordt vanuit de schouder gewerkt.Het werkend deel bestaat uit geslepen agaat of hematiet (3), staal of soms vuursteen in een metalen kraag en gemonteerd op een houten handvat. Het kan plat trapeziumvormig (ca. 3 – 4 cm), puntvormig of tandvormig (4) zijn. Deze laatste worden meestal gebruikt op het gebogen voor- of frontsnede van het boekblok. [MOT] (1) "Met een waslap, een zachte flanellen of wollen lap, bestreken met gele was." (DUYVEWAARDT: 8). Volgens CHANAT: 165 met een velletje papier, zoals gebruikt bij het vergulden, waarbij de zijde die op de snede...
Buighaak (m.)
De buighaak is een metalen staaf (ca. 30-60 cm) met aan één of beide uiteinden twee evenwijdige haaks staande staafjes van ca. 2 à 10 cm om ijzeren stangen te buigen. De stang wordt tussen de haakse staafjes geplaatst en door de buighaak als een hefboom te gebruiken, wordt de ijzeren stang omgebogen. De afstand tussen de twee haakse evenwijdige staafjes varieert naargelang de diameter van de te buigen ijzeren staaf. Zie ook buigijzer (mandenmaker), pijpenbuiger en banddraaghaak. [MOT]
Buigijzer (mandenmaker) (o.)
Het buigijzer is een werktuig van de mandenmaker om tenen te buigen. Het is een metalen (1) staafje van ca. 25-30 cm met een oog aan beide uiteinden (het een groter dan het ander) of met twee evenwijdige haaks staande staafjes van ca. 5 cm aan één uiteinde. De teen wordt in het gat, het oog of de keep, of tussen de twee staafjes geplaatst en het werktuig tegen de teen gedrukt (2) (zie klopper (mandenmaker)). [MOT] (1) Er bestaan ook houten modellen. Het bestaat uit een korte houten stang van ca. 30 cm met een gat in het uiteinde of een lange stok van 60-80 cm met een verdikking aan een uiteinde waarin een diepe keep gesneden is. De hoepelmaker gebruikt ook soms zulk een werktuig. DUHAMEL DU MONCEAU 1764: 1.234 en DARTHUY: 2.15 noemen het billard maar voor BRUNET 1925: 44 en RENARD 1921: 45 is de billard een soort raam om de hoepels te maken, dat in de grond gestoken wordt. DUHAMEL DU MONCEAU 1760: pl. 5 fig. 45 duidt met het woord ook een ander werktuig aan: espèce de maillet portant...
Buigveer (v.)
De fitter hanteert de buigveer bij het maken van bochten en het buigen van ronde pijpen en buizen, om knikken en oneffenheden te voorkomen. Het gaat om een stalen spiraalveer waarvan de windingen zeer nauw aansluiten en één of beide uiteindes tot een (trek)oog zijn gedraaid. De lengte en diameter van de buigveer moeten nauw aansluiten op die van de te bewerken buis. Het gaat vooral om dunwandige pijpen in bv. zacht koper, zink, plastic. Soms moet men deze plaatselijk verhitten (1). Bij interne buigveren wordt de buigveer in de pijp geschoven, bij externe buigveren wordt ze rond de pijp geschoven. Om een interne buigveer krachtig uit een pijp te kunnen trekken, kan er een touw of staaf aan het oog bevestigd worden (2). [MOT] (1) A. HELING, Installatie technieken. Gereedschappen: Culemborg, 1985, 94-95. (2) JACKSON & DAY: 271.
Builtje (o.)
Met een builtje (1) voor huishoudelijk gebruik wordt het meel gezift zodat men bloem verkrijgt. Het builtje bestaat uit een half cilindervormige (ca. diam. 9 cm) zeef, meestal uit ijzergaas, dat bevestigd is aan een bakje, gevormd door 4 trapeziumvormige vlakken (ca. 12 cm hoog). In dat bakje, voorzien van een deksel, wordt met kleine beetjes het te zeven meel ingedaan. Juist boven de zeef bevindt zich een cilindervormige houten stang (ca. diam. 4 cm) waar in de lengterichting ca. 3 rijen houten latjes of borsteltjes uit sisal op bevestigd zijn. Deze wordt in beweging gebracht door een draaikruk die men manueel bedient. De latjes of borsteltjes dienen vooral om de verstopte gaatjes terug open te maken, alsook om het meel door de gaten te duwen. De bloem wordt dan opgevangen in een bakje (ca. 30 cm bij 10 cm en ca. 12 cm hoog) waar de zeef in past. Zie ook bloemzeef. [MOT] (1) De buil is een cilindervormige zift van ca. 150 cm waarmee de bakker of de molenaar het meel zift waardoor de...
Buizenlepel (m.)
Voor het leggen van draineerbuizen wordt eerst een sleuf één à twee steken diep (en ca. 50-60 cm breed) uitgegraven met de tuinspade en de steekspade. Na de losse aarde die de spade niet heeft kunnen opnemen, verwijderd werd met een zandschop (metselaar), ook wel met een soort vlakke buizenlepel, wordt de sleuf op diepte gebracht met de spade (holle). Met de buizenlepel wordt tenslotte, zeer nauwkeurig en onder de vereiste helling, de bodem van de sleuf afgewerkt zodat de buizen erop gelegd kunnen worden (zie leghaak); de arbeider staat hierbij naast de sleuf. De buizenlepel bestaat uit een holrond blad (ca. 25-35 cm lang en ca. 8-11 cm breed), dat naar de snede toe soms iets wijder wordt (1). Dat werkend deel wordt met een scherpe (ca. 45°) of een stompe hoek (ca. 135°) aan een lange houten steel (ca. 140-300 cm) door middel van een dille bevestigd. Soms is de steel in het midden van het blad bevestigd en er bestaan ook regelbare modellen (2). [MOT] (1) Larousse agricole: 1.501. (2)...
Capsuleklopper (m.)
De capsuleklopper (1) is een handwerktuig waarmee een capsule - d.i. een metalen dop met pinnetjes onderaan (2) - over de spon van een wijnton geplaatst wordt, zodat deze verzegeld is en klaar voor transport. Het is een houten langwerpige cilinder met onderaan een rond metalen (koperen) onderdeel dat met twee veren verbonden is met de rest van het werktuig. De diameter is afhankelijk van de grootte van het spongat. Bovenaan is er een beslagring aangebracht. De capsule wordt in het werktuig geplaatst, dat vervolgens over het spongat geplaatst wordt. Met een hamer klopt men op het werktuig en de capsule wordt in de ton gedreven. De capsule is groter dan het spongat en omsluit het dus. Het spongat is op deze wijze hermetisch afgesloten. [MOT] (1) Eigen benaming onbekend. (2) De capsule kan gemarkeerd zijn met het kenmerk (cijfer) van de verkoper of met motieven die met de wijnbouw te maken hebben zoals bv. een tros druiven. Gele capsules worden gebruikt voor witte wijn, terwijl voor rode...
Carrosserievijl (m.)
Een beschadigde carrosserieplaat wordt na het uitdeuken (zie uitdeukhamer) en het vertinnen met lood-tin (1) met de carrosserievijl in grof vijlsel afgeschraapt en in vorm gevijld om het schadelijke schuurstof bij het schuren te vermijden. Hij wordt tevens gebruikt bij het glad bijwerken van beschadigde spatbordplaten en het wegwerken van lasnaden. De carrosserievijl bestaat uit een dun stalen vijlblad, radiaal of diagonaal gefreesd, dat op een houder kan worden bevestigd. Deze kan gebogen of cirkelvormig zijn (2). Soms is de houder met een stelmoer aanpasbaar om het vijlblad hol of bol te zetten. Zie ook rasp voor hout. [MOT] (1) Ook wel smeertin genoemd. (2) Bv. Tech-term: 11.26.
Castreerschaar (v.)
Biggen worden meestal gecastreerd in hun eerste drie levensweken. Dat gebeurt op de volgende wijze: nadat er met een scalpel een incisie gemaakt is in de balzak - zodat de teelballen vrij komen te hangen - wordt de zaadstreng zodanig gedraaid totdat hij breekt. Bij jonge biggen gebeurt dat met behulp van enkele afklemtangen of zelfs met de hand. Bij biggen die al enkele maanden oud zijn, is de zaadstreng al relatief groot en gebeurt de castratie met een castreerschaar (1). Eén kaak ervan is rechthoekig (ca. 5 cm bij 1 cm) met een langwerpige uitsnijding die langs één zijde groefjes en langs de andere zijde een scherpe snede heeft, de andere kaak heeft een holronde snede. De kaken kunnen met behulp van een klemschroef aangeschroefd worden. Na de incisie wordt de zaadstreng met de kaken gevat, die hard dichtgeknepen en met de klemschroef vastgezet worden; men draait de tang enkele keren rond tot de zaadstreng breekt en vervolgens knijpt men ze volledig dicht opdat de testikel afgesneden...
Castreertang (v.)
De castreertang (1) is een relatief zware (ca. 2-5 kg) tang met lange armen (ca. 30 cm) en een brede bek (ca. 8 cm) met sterk gebogen kaken, die gebruikt wordt om stieren te castreren. Eventueel bevindt er zich aan de onderzijde van één van de armen een U-vormige beugel die als steun op de knie gezet kan worden. Men plaatst de bek van de tang achtereenvolgens achter beide testikels - ter hoogte van de zaadstreng - en knijpt de tang gedurende een dertigtal seconden dicht. Na enkele dagen begint het scrotum te verschrompelen; de testikels verkleinen en sterven af. Zie ook castreerschaar. [MOT] (1) Zie BERTHELON.
Ceseel (o.)
Zware geheel metalen steenhouwersbeitel met dubbele vouw waarvan de hoek tussen 10° en 40° bedraagt, afhankelijk van de hardheid van de steen. De rechte snede is tussen ca. 3,5-12 cm en meer breed. Soms heeft het ceseel een houten hecht, gebruikt voor zachtere steensoorten (1). Na het steenoppervlak bewerkt te hebben met de bouchardbeitel of de bouchardhamer gebruikt de steenhouwer hoofdzakelijk een ceseel om te scharreren (2) en te frijnen. Dit is het steenoppervlak eerst ruw bewerken en daarna afwerken door het aanbrengen van ribben en (smalle) groeven waarbij deze bij het frijnen evenwijdig liggen en bij het scharreren niet. Hiervoor kan ook een vlecht worden gebruikt. In tegenstelling tot het bordijzer, waarmee men enkel langs de rand van het te bewerken vlak werkt, bewerkt men met het ceseel het hele vlak. De richting van het snijvlak wordt enigszins schuin t.o.v. de reeds bestaande rand geplaatst. [MOT] (1) BESSAC: 121. (2) Door JELLEMA: 47 ook schreren genoemd.
Champagnemesje (o.)
Met een champagnemesje kan men de kurk van de hals van een champagnefles loswrikken (1). Het is een mesje met houten hecht waar een kort (ca. 3 cm), bot en dik blad (ca. 5-7 mm) in steekt, dat eindigt in een gebogen punt. Deze punt wringt men tussen de verdikking van de kurk - die boven de rand van de hals uitsteekt - en de hals van de fles. Vervolgens beweegt men het mesje al wrikkend volledig rond de hals. Zo komt de kurk los en kan men hem gemakkelijk verwijderen. Een ander model champagnemesje, met vast blad, heeft tussen het hecht en de stompe punt nog een ruw snijvlak (ca. 4 cm) waarmee men voor het ontkurken eerst het halslood wegsnijdt. Het champagnemesje kan ook één van de onderdelen zijn van een kelnersmes dat ook een kurkentrekker en kort, scherp lemmet (ca. 4 cm) bevat. Zie ook champagnetang. [MOT] (1) LUCAS s.d.: 472 vermeldt dat men het champagnemesje tevens kan gebruiken om de muselet open te breken.
Champagneschaartje (o.)
De draad rond de kurk van een champagnefles knipt men door met een champagneschaartje. De kaken zijn zeer kort, aangezien de draad tegen de fles zit en men dus niet veel speling heeft tussen de draad en de fles. Het champagneschaartje maakt soms deel uit van de champagnetang. [MOT]
Champagnetang (v.)
Men kan het stopsel van een champagnefles makkelijk losdraaien met een champagnetang. De smalle kaken met vrij grote tanden grijpen de kop van de kurk. Soms zit de opening achter de draaispil en vinden we vooraan een champagneschaartje om de muselet, d.i. de draad rond de kurk, door te knippen. Een ander model heeft een 4-tal cm boven de kaken 2 beugeltjes om de kurk te houden als hij eruit komt. Zie ook champagnemesje. Te onderscheiden van de wasbreektang waarmee men de was van een verzegelde fles breekt. [MOT]
Chaquitaclla (v.)
De chaquitaclla (1) (spreek uit tsja-ki-tak-li-ja) is een typisch landbouwwerktuig in het Andesgebergte van Zuid-Peru en Noord-Bolivië. De man gebruikt ze om braak liggende grond te bewerken door de kluiten te doen kantelen - zoals met de Spaanse laya-, waarna de vrouw de aardappelknollen poot met de hand (2). Niet zelden werkt een vijftal mannen naast elkaar; dan doen ze in één keer een hele reep kantelen. De chaquitaclla evolueerde van een graafstok naar een werktuig met een scherp metalen uiteinde, een gebogen of recht handvat, en een voetsteun. Het is ongeveer 1 à 1,5 meter lang en heeft een diameter van ongeveer 6 cm. De voetsteun bestaat uit twee stokken van ca. 20 cm lang die evenwijdig met elkaar zijn vastgesnoerd op ongeveer 45 cm hoogte. Het houten handvat is aan de steel vastgebonden met repen van lama- of runderleer. Wanneer op steile hellingen wordt gewerkt, is een lager geplaatst handvat -dicht bij de voetsteun - handiger om in evenwicht te blijven. De steel past in de dille...