Splijthoutje (o.)

identificatiecode
ID 134
morfologie
beroep
holotype
MOT V Dv 0073 L=12,5cm B=1,8cm D=2cm G=25gr
holotype
MOT V Dv 0536 L=6,5cm D=2,5cm G=25gr
alias
drieklucht (syn.) (Catalogus 1840: 2. 9)
alias
spalkstempel (syn.) (WEYNS 1950: 120)
alias
wolf (syn.) (PLETTENBURG: 17)
beschrijving

Het splijthoutje dient om tenen, bramen (Rubus) (1) e.d. in drie of vier te splijten. Het is een rond stukje hout, bv. palmhout (Buxus sempervirens), sleedoorn (Prunus spinosa), metaal, been (2) of ivoor (3) van ca. 5-10 cm (doorsnee 1-10 cm), waarin aan een uiteinde, drie of vier driehoekige inkepingen gesneden zijn zodat er drie of vier sneden ontstaan. Sommige splijthoutjes hebben drie inkepingen aan een uiteinde en vier aan het ander.

De mandenmaker neemt de teen in zijn linkerhand en splijt er het uiteinde van over 5-10 cm met zijn krommes.

Daarna duwt hij de sneden van het splijthoutje in de spleten zodat de teen over de hele lengte open gaat. Elk stuk heeft een driehoekige doorsnee. Wanneer platte banden bekomen moeten worden, wordt het splijthoutje niet gebruikt. De mandenmaker snijdt dan de twijg in en buigt ze op zijn knie om er een stuk van los te maken (bv. met hazelaar, Corylus avellanus) (4). De hoepelmaker splijt meestal op een stuk hout dat in zijn bank steekt (zie hoepelmakersdissel), zoals de mandenmaker soms dikke twijgen kastanje (Castanea sativa) op de sport van een stoel splijt (5). [MOT]

(1) Bv. PLETTENBURG: 17.

(2) JENKINS: 45.

(3) PAULIN-DESORMEAUX: 32.

(4) Bv. DELVEAUX: 231.

(5) Opgetekend te Guérande, Loire-Atlantique, Frankrijk.