Groefschaaf (v.)

identificatiecode
ID 50
morfologie
beroep
holotype
MOT V 86.0553 a-c3 L=21cm B=3cm G=680gr. Opschrift: Stanley G12-030 Made in England.
holotype
MOT V 2001.0497 (Japan) L=20cm B=9cm H=10,5cm G=525gr
holotype
MOT V 2001.0558 (Japan) L=20cm B=5,5cm H=10cm G=500gr
holotype
MOT V Dv X 0090 (ploegschaaf (dubbele)) L=23,5cm B=3cm H=14,5cm G=400gr. Opschrift: nr. 23 5 m/m.
alias
sponningschaaf (syn.) (VAN DER HOEVEN: 25)
alias
renuurschaaf (syn.) (VAN DER HOEVEN: 25)
alias
groefploeg (syn.) (VAN KEIRSBILCK 1898: 333)
alias
moerploeg (syn.) (VAN KEIRSBILCK 1898: 333)
alias
moerschaaf (syn.) (VAN KEIRSBILCK 1898: 333)
alias
rainureschaaf (syn.) (DAWYNDT 1971: 136)
alias
varken (syn.) (VAN KEIRSBILCK 1898: 525)
alias
klikschaaf (syn.) (VAN DER HOEVEN: 24)
alias
ploeg (syn.) (VAN KEIRSBILCK 1898: 331)
alias
klikkerveerschaaf (syn.) (VAN KEIRSBILCK 1898: 331)
alias
ploeg, vaste (syn.) (MERTENS 1956: 1.21)
beschrijving

De groefschaaf is een schaaf met smalle beitel (ca. 0,2- 0,8 cm), zonder keerbeitel, om een groef in een plank te schaven. Zware groefschaven hebben een handvat en om dwarsdraads te kunnen werken, snijdt een verticaal mesje soms de vezels door (1).

De zool van deze schaaf kan van metaal of van hout zijn. In het eerste geval bestaat zij uit twee platen die op dezelfde lijn staan en waartussen de schaafbeitel steekt. In het tweede, heeft het blok dezelfde doorsnede als de messingschaaf. In de groef is een houten lat ingelegd die de zool vormt; wanneer de groefschaaf op een veerploeg bevestigd is, is het geheel soms monoxiel (2). Op beide modellen is er, steeds links op het blok, een aanslag. Tenslotte dient gezegd te worden dat er groefschaven bestaan met bolronde zool. Ze worden vooral door de koetsenmaker gebruikt (zie koetsenmakersgroefschaaf).

De groefschaaf is één van de ploegschaven (3), d.i. het stel schaven dat de groef en de messing (zie messingschaaf) in te verbinden planken uitschaaft. Soms vormen ze één enkel werktuig, met name de dubbele ploegschaaf. De steeds smalle beitels staan dan in tegenovergestelde richting. De breedte van de beitel van een groefschaaf stemt dus overeen met de breedte van de beitel van een messingschaaf. Ze is bepaald door de dikte van de plank: de breedte van de groef en van de messing moet nagenoeg overeenkomen met één derde van de dikte van de plank. Daarom beschikt de schrijnwerker over een stel ploegschaven van verschillende breedten (4). Voor verbindingen met losse veer wordt uiteraard alleen een groefschaaf gebruikt.

Daar de beitel van de groefschaaf zeer smal is, moet hij betrekkelijk dik zijn. Zijn doorsnede vormt een gelijkbenig trapezium waarvan de korte zijde die van de vouw is, dus de achterzijde. Zo vermindert men de wrijving tegen de randen van de groef.

De Japanse groefschaaf (5), voorzien van een breedtegeleider, wordt eveneens gebruikt om zeer nauwe groeven te schaven. De zool kan uit koper, voor de smalste groeven, of hard hout, voor de bredere groeven, gemaakt zijn. Als de beitel breder wordt dan 1 cm maakt men gebruik van een keerbeitel.

Een ander Japans model (6) wordt gebruikt om de verbindingen van het houten latwerk van Shoji-schermen te vervaardigen. [MOT]

(1) MASVIEL: 1.113.

(2) VAN KEIRSBILCK 1898: 525 spreekt van een zwijn, varken.

(3) Ook klikschaaf (VAN DER HOEVEN: 24); ploeg, klikkerveerschaaf (VAN KEIRSBILCK 1898: 331); vaste ploeg (MERTENS 1956: 1.21).

(4) Drie volgens BERGHUIS a: 32, vier volgens VAN KEIRSBILCK 1898: 332.

(5) Kikai shakuri kanna of machine plow plane (ODATE: 107).

(6) Kude shakuri kanna of joint plow plane (ODATE: 109).