Dekkersheugel (m.)

identificatiecode
ID 356
morfologie
beroep
holotype
MOT V 93.0022 L=51,5cm B=8,5cm G=485gr
alias
tandhaak (syn.) (TREFOIS 1970: 113)
alias
stuwhaak (syn.) (Ibid.)
alias
heuzinghaak (syn.) (Ibid.)
alias
knijpijzer (syn.) (Ibid.)
alias
schakel (ijzer) (syn.) (Ibid.)
alias
vangijzer (syn.) (Ibid.)
alias
trekmes (syn.) (Ibid.)
alias
deksikkel (syn.) (Ibid.)
alias
zetje (syn.) (Ibid)
alias
hozinghaak (syn.) (Id. 1942: 187)
alias
deksigel (syn.) (Id. 1930: 38)
alias
knecht (syn.) (JELLEMA: 91)
beschrijving

Zodra de dekker het stro of het riet op het dak gespreid heeft, legt hij er een bandroede (1) op. Om te vermijden dat ze voor en tijdens het binden van het dak zou glijden - en ook om het stro te persen - steekt de vakman er door het stro een dekkersheugel naast.

De dekkersheugel bestaat uit een plat ca. 35-45 cm lang stuk ijzer met twee tot vijf diepe zijdelingse inkepingen, waarop een haakvormige stang van ca. 10 cm loodrecht gesmeed is. Een van de uiteinden eindigt in een punt, het ander steekt in een houten hecht of vormt een ring die als handvat dient. Een van de inkepingen haakt achter de lat, de kleine stang drukt de twijg naar beneden. Zo kan ze niet meer weg en is het samendrukken van de laag stro met de haakpriem en schoppriem gemakkelijker.

De dekkersheugel wordt soms door houten mikken vervangen. Die houden de twijgen goed tegen maar drukken ze niet naar beneden. [MOT]

(1) Ook dekgaarde genoemd. Deze kan bestaan uit een wilgen twijg of een gegalvaniseerde stalen draad.