Opzoeken

Algemeen zoeken

Doorzoek de hele website door een trefwoord in te voeren of kies hierboven een databank om specifiek te zoeken

Zoeken

Zoekresultaten 3,931 - 3,940 15,683 resultaten gevonden
Aardappelkneusmolen (m.)
Met de aardappelkneusmolen worden aardappelen in grove stukken gemalen als veevoer. Het werktuig is volledig uit metaal en bestaat uit een vultrechter van ca. 35 bij 40 cm en een hoogte van ongeveer 23 cm. De bodem van de vultrechter heeft een 13-tal gleuven van 1,5 cm breedte. In de gleuven draait een as met een gelijk aantal tanden die loodrecht en spiraalvormig op de as staan. De tanden hebben een lengte van ongeveer 7 cm en een diameter van 0,7 cm. De as wordt met een draaizwengel met houten handvat in beweging gebracht. De aardappelkneusmolen wordt bovenop een ton of houten bak gemonteerd en de aardappelen worden in de vultrechter geladen. Men draait ondertussen de zwengel, waardoor de tanden de aardappelen grijpen die dan door de gleuven worden geperst en zodoende gekneusd. [MOT]
Aardappelrooivork (v.)
Aardappelen kan men rooien met een tuinspade, een hak, een aardappelrooihaak of een aardappelrooivork. Dat laatste heeft 3 à 4 brede en platte of, in doorsnede, driehoekige tanden met puntige uiteinden (ca. 20-30 cm lang), die met een dille bevestigd zijn aan een houten T- of D-steel (ca. 1 m). Om aardappelen te scheppen, gebruikt men een aardappelschepvork, waarvan de tanden veel dichter bij elkaar staan en eindigen in bolletjes om de aardappelen niet te beschadigen. Te onderscheiden van de spitgreep. Zie ook mestvork. [MOT]
Aardappelschepvork (v.)
Na het rooien (zie aardappelrooivork en aardappelrooihaak), schept men de aardappelen op met een aardappelschepvork. Ze heeft 8 à 12 lange gebogen tanden die relatief dicht bij elkaar staan (ca. 2-3 cm) over een breedte van ca. 25-35 cm, en die op de uiteinden voorzien zijn van knoppen of door middel van een ijzeren band met elkaar verbonden zijn. Zo worden de aardappelen minder beschadigd tijdens het scheppen. Meestal is het blad door middel van een dille bevestigd aan een houten T- of D-steel (ca. 1 m). Soms zijn de tanden op een afstand van ca. 20 cm afgezaagd. Dit werktuig wordt dan gebruikt om de uitwerpselen van paarden en koeien in de weide op te scheppen. Te onderscheiden van de bietenschepvork die minder tanden (ca.5-6) heeft en de steenslagvork met in doorsnede vierkantige tanden. Zie ook aardappellepel. [MOT]
Aanaardploegje (o.)
Met de hand getrokken metalen ploegje bestaande uit een dubbel rister (ca. 30 cm breed) dat een hoek van ca. 45° vormt met dille (1) en steel (ca. 140 cm). Het aanaardploegje wordt in de moestuin gebruikt om de op rijen geteelde gewassen zoals o.a. aardappelen, selderijplanten, witloof en asperges, aan te aarden, d.i. met een laagje grond uit het tussenliggende pad ophogen. Hiermee vermijdt men wateroverlast op de aarden rug, worden de koppen van bepaalde gewassen tijdens hun groei ondergronds gehouden en wordt het oogsten vergemakkelijkt (2). Zie ook handschoffelmachine. [MOT] (1) Het werkend deel heeft soms ook een aansluiting voor losse steelverbindingen (COENEN: 2). (2) Onder de naam "charrue" meldt het Grand Larousse encyclopédique (Parijs, 1960) dat een gelijkvormig werktuig dient om bij laag water zandalen uit te graven.
Aardemakersschop (v.)
Monoxiele schop (wilgenhout) met aangezet T-handvat, waarmee de klei door de steenbakker, de pannenbakker en de tegelbakker gemengd wordt. Telkens als men de schop gebruikt wordt, ze in een emmer met water gedompeld om te voorkomen dat de klei er blijft aan kleven. Aan de snede wordt een braam aangebracht, bv. met een baksteen, om het water uit de emmer even tegen te houden zodat het glijden door de klei makkelijker gaat. Eveneens dient die braam om te vermijden dat de klei er onmiddellijk zou afglijden. Die spade wordt ook gebruikt om de klei in de potaardemolen te werpen. [EMABB]
Aardappellepel (v.)
Open, holronde, cirkelvormige lepel (ca. 25-40 cm doorsnede) met haaks op elkaar geklonken platte metalen repen. Meestal is het blad door middel van een dille bevestigd aan een houten steel (ca. 1 m). Men kan ook een beerlepel hergebruiken door er gaten in te maken. De aardappellepel wordt gebruikt om aardappelen die als veevoer gebruikt zullen worden uit de ketel, waarin ze gekookt worden, te scheppen. Zie ook aardappelschepvork. [MOT]
Aardappelrooihaak (m.)
Aardappelen kan men rooien met een tuinspade, een hak, een aardappelrooivork of een aardappelrooihaak. De laatste heeft drie, soms vier, brede (ca. 2-3 cm) en platte tanden met puntige uiteinden (ca. 25-30 cm lang), die net niet haaks bevestigd zijn aan een houten steel (ca. 100-130 cm) door middel van een dille. [MOT]
Absintlepel (m.)
Lepel van verzilverd, vertind of vernikkeld metaal - ca. 15 tot 18 cm lang - met gaatjes die gebruikt wordt om absint te suikeren. In de lepel - die horizontaal op een glas met absint geplaatst wordt - wordt wat suiker gelegd die men met water besprenkeld. Een ander model betreft een lepel zonder gaatjes waarvan het hecht onderbroken is door een vlak met gaatjes. Zo kan men, nadat de absint gesuikerd is, erin roeren met de lepel. [MOT]
Aardappelrasp (v.)
Langwerpige (ca. 50 cm lang; ca. 20 cm breed), bolronde rasp met vrij grove driehoekig uitgeprikte gaatjes waarmee rauwe aardappelen geraspt worden. Aan één korte zijde is ze halfrond ingesneden; aan de andere korte zijde heeft ze een handvat. De geraspte aardappelen werden met bloem, eieren en spek gemengd om er een soort van pannenkoek mee te bakken. [MOT]
Achtpasser (m.)
De achtpasser is een metalen diktepasser waarvan de ronde of ovale symmetrische benen met centraal scharnierpunt samen een cijfer acht vormen. Kleine modellen van minder dan 10 cm dienen voor precisiewerk. Het model van de uurwerkmaker wordt soms balanceerpasser genoemd (1). Er bestaan varianten met stelschroef (bv. V 2004.0411) of met spitse opzetstukken (bv. V 90.1228) op de uiteinden met een fijn gaatje, een soort holle naaldjes, waarmee men afstanden tussen de uiteinden van de assen van de fijne tandwieltjes van uurwerken kan afpassen en kan verifiëren of ze niet verbogen zijn (2). Het gewicht op de assen van de tandwieltjes wordt geleidelijk in evenwicht gebracht. Grote modellen van achtpassers, tot een meter lang, in feite twee symmetrische diktepassers, worden door draaiers gebruikt om de dikte of diameter van een hol of rond object te meten (3). [MOT] (1) Afgeleid van het Engelse balance truing caliper en balance poising caliper. (2) ROYER & VERSTRAETE: 320-324. Om de grote diversiteit...