Opzoeken

Zoek op heel de website

Zoek op heel de website door een trefwoord in te voeren of kies hierboven een databank om specifiek te zoeken

Zoeken


Zoekresultaten 1 - 10 15,150 resultaten gevonden
Aanaardploegje (o.)
Met de hand getrokken metalen ploegje bestaande uit een dubbel rister (ca. 30 cm breed) dat een hoek van ca. 45° vormt met dille (1) en steel (ca. 140 cm). Het aanaardploegje wordt in de moestuin gebruikt om de op rijen geteelde gewassen zoals o.a. aardappelen, selderijplanten, witloof en asperges, aan te aarden, d.i. met een laagje grond uit het tussenliggende pad ophogen. Hiermee vermijdt men wateroverlast op de aarden rug, worden de koppen van bepaalde gewassen tijdens hun groei ondergronds gehouden en wordt het oogsten vergemakkelijkt (2). Zie ook handschoffelmachine. [MOT] (1) Het werkend deel heeft soms ook een aansluiting voor losse steelverbindingen (COENEN: 2). (2) Onder de naam "charrue" meldt het Grand Larousse encyclopédique (Parijs, 1960) dat een gelijkvormig werktuig dient om bij laag water zandalen uit te graven.
Aardappellepel (v.)
Open, holronde, cirkelvormige lepel (ca. 25-40 cm doorsnede) met haaks op elkaar geklonken platte metalen repen. Meestal is het blad door middel van een dille bevestigd aan een houten steel (ca. 1 m). Men kan ook een beerlepel hergebruiken door er gaten in te maken. De aardappellepel wordt gebruikt om aardappelen die als veevoer gebruikt zullen worden uit de ketel, waarin ze gekookt worden, te scheppen. Zie ook aardappelschepvork. [MOT]
Aardappelschepvork (v.)
Na het rooien (zie aardappelrooivork en aardappelrooihaak), schept men de aardappelen op met een aardappelschepvork. Ze heeft 8 à 12 lange gebogen tanden die relatief dicht bij elkaar staan (ca. 2-3 cm) over een breedte van ca. 25-35 cm, en die op de uiteinden voorzien zijn van knoppen of door middel van een ijzeren band met elkaar verbonden zijn. Zo worden de aardappelen minder beschadigd tijdens het scheppen. Meestal is het blad door middel van een dille bevestigd aan een houten T- of D-steel (ca. 1 m). Soms zijn de tanden op een afstand van ca. 20 cm afgezaagd. Dit werktuig wordt dan gebruikt om de uitwerpselen van paarden en koeien in de weide op te scheppen. Te onderscheiden van de bietenschepvork die minder tanden (ca.5-6) heeft en de steenslagvork met in doorsnede vierkantige tanden. Zie ook aardappellepel. [MOT]
Aardappelstamper (vee) (m.)
Nadat de aardappelen, rapen, bieten en groenten, die als veevoer gebruikt zullen worden, uit de ketel, waar ze in gekookt worden, overgebracht zijn (zie aardappellepel) naar een kuip worden ze met de aardappelstamper fijngestampt. De aardappelstamper is een houten of ijzeren stamper in allerlei vormen. Het kan een rond stuk hout zijn, van bovenaan dunner dan onderaan. Het kan ook een rond rooster (ca. diam. 13-15 cm) zijn dat via een gaffelvormig tussenstuk (ca.20-25 cm) en angel of dille met de steel (ca. 55-80 cm) is verbonden. Soms is de stamper ook in de vorm van een S gesmeed. Zie ook pureestamper. [MOT]
Aardappelkneusmolen (m.)
Met de aardappelkneusmolen worden aardappelen in grove stukken gemalen als veevoer. Het werktuig is volledig uit metaal en bestaat uit een vultrechter van ca. 35 bij 40 cm en een hoogte van ongeveer 23 cm. De bodem van de vultrechter heeft een 13-tal gleuven van 1,5 cm breedte. In de gleuven draait een as met een gelijk aantal tanden die loodrecht en spiraalvormig op de as staan. De tanden hebben een lengte van ongeveer 7 cm en een diameter van 0,7 cm. De as wordt met een draaizwengel met houten handvat in beweging gebracht. De aardappelkneusmolen wordt bovenop een ton of houten bak gemonteerd en de aardappelen worden in de vultrechter geladen. Men draait ondertussen de zwengel, waardoor de tanden de aardappelen grijpen die dan door de gleuven worden geperst en zodoende gekneusd. [MOT]
Aardemakersschop (v.)
Monoxiele schop (wilgenhout) met aangezet T-handvat, waarmee de klei door de steenbakker, de pannenbakker en de tegelbakker gemengd wordt. Telkens als men de schop gebruikt wordt ze in een emmer met water gedompeld om te voorkomen dat de klei er blijft aan kleven. Aan de snede wordt een braam aangebracht, bv. met een baksteen, om het water uit de emmer even tegen te houden zodat het glijden door de klei makkelijker gaat. Eveneens dient die braam om te vermijden dat de klei er onmiddellijk zou afglijden. Die spade wordt ook gebruikt om de klei in de potaardemolen te werpen. [EMABB]
Aardappelrooihaak (m.)
Aardappelen kan men rooien met een tuinspade, een hak, een aardappelrooivork of een aardappelrooihaak. De laatste heeft drie, soms vier, brede (ca. 2-3 cm) en platte tanden met puntige uiteinden (ca. 25-30 cm lang), die net niet haaks bevestigd zijn aan een houten steel (ca. 100-130 cm) door middel van een dille. [MOT]
Aardbeientang (v.)
De aardbeientang is een kleine (ca. 5 cm), metalen, V-vormige tang met ronde uiteinden (vergelijk pannenkoektang) om kroontjes van aardbeien te verwijderen. Men kan er ook de graatjes uit visfilets mee uit pikken. Sommige modellen met klauwvormig uiteinde gelijken op een suikertang. [MOT]
Aardappelrasp (v.)
Langwerpige (ca. 50 cm lang; ca. 20 cm breed), bolronde rasp met vrij grove driehoekig uitgeprikte gaatjes waarmee rauwe aardappelen geraspt worden. Aan één korte zijde is ze halfrond ingesneden; aan de andere korte zijde heeft ze een handvat. De geraspte aardappelen werden met bloem, eieren en spek gemengd om er een soort van pannenkoek mee te bakken. [MOT]
Afbiljoenschaaf (v.)
Kleine schaaf om af te biljoenen, d.i. een plank of een balk van zijn scherpe rand te ontdoen om een vellingkant te bekomen. Er zou een afbiljoenschaaf bestaan zonder geleider, die doorgaans "het maaksel eener grondschaaf heeft doch op de plaats van den beitel is eene overhoeksche sponning aangebracht" (1). Doorgaans heeft de afbiljoenschaaf evenwel een geleider. Het blok is dan een parallellepipedum waarvan de onderste zijde, de zool, uitgehold is in een omgekeerde V. Voor de beitel met op de as loodrechte snede glijdt in onze streken, een stuk hout waarvan het uiteinde ook loodrecht op de as ligt en dat als dieptegeleider dient. De beitel is door een wig vastgezet, de geleider door een schroef, soms ook door de wig (2). In de Verenigde Staten bestond een afbiljoenschaaf met breedtegeleider die de diepte van het werk bepaalde (3). De schrijnwerker laat de beitel enigszins uitsteken en duwt zijn schaaf op de hoek van de plank. Daarna laat hij de beitel en de geleider iets meer uitsteken en schaaft hij opnieuw....