Opzoeken

Zoek op heel de website

Zoek op heel de website door een trefwoord in te voeren of kies hierboven een databank om specifiek te zoeken

Zoeken


Zoekresultaten 91 - 100 15,138 resultaten gevonden
Bilhamer (m.)
Bij het onderhoud of de restauratie van de maalstenen, gebruikt de molenaar of molenbouwer een bilhamer (1) om te billen, de maalsteen scherpen door groeven te houwen om het malen te vergemakkelijken. De kerven in een maalsteen uit natuursteen vormen vaak een soort tekening met schuine, radiale groeven, die door de wrijving tussen beide stenen uitslijten en dus opnieuw uitgehamerd dienen te worden (2). De kop loopt steeds aan beide zijden naar onderen uit tot een scherpe pen, uitzonderlijk in de vorm van een omgekeerde piramide met brede punt. Hij is vrij zwaar in verhouding tot zijn omvang, de uiteinden zijn van zeer hard staal vervaardigd. Er zijn twee hoofdmodellen te onderscheiden. Bij het eerste steekt een houten steel (ca. 20-30 cm lang) in het oog van een lange, smalle symmetrische kop (ca. 12-28 cm lang). Het andere heeft een langer hecht met breder uiteinde en een rechthoekig gat, een uitsparing in het hout, vaak versterkt met ijzeren beslag, waarin een verwisselbare kop wordt vastgezet met een wig. De...
Blesbijltje (o.)
Bijltje met hamer - te onderscheiden van de stempelhamer (houthakker) - waarop de stempel van de eigenaar van het bos of van de houthandelaar staat. Vooral de boswachter gebruikt dit handwerktuig om bomen te merken (1). Op de voet of op ca. 1,20 m wordt een stuk bast met het bijltje weggehakt en op de witte plek wordt de stempel geslagen. Gevelde bomen worden op de doorsnede gemerkt, het bijltje is dan nutteloos. Omgekeerd wordt soms enkel een strook bast afgekapt en dan wordt de stempel niet gebruikt; in dat laatste geval kan om het even welk bijltje gebruikt worden.[MOT] (1) De slagstempel wordt hiervoor zelden gebruikt (zie echter CHERBLANC die van een broche à timbrer spreekt).
Blaaspijp (huisraad) (v.)
Ijzeren of houten buis (ca. 50-60 cm) waardoorheen men met de mond lucht blaast om het vuur van de haard aan te wakkeren (1). Het benedenuiteinde kan eventueel puntvormig - opdat het niet dadelijk in de as terecht zou komen - gaffel- of spatelvormig zijn en doet dan eveneens dienst als haardvork of -schopje. Het benedenuiteinde kan ook dicht gesmeed zijn met in het midden een klein gaatje. Zo kan men veel effectiever lucht blazen. Aan het andere uiteinde is er een haak of ring waarmee de pijp wordt opgehangen. Zie ook blaaspijp (glasblazer). [MOT] (1) Soms werd voor dat doeleinde een oude geweerloop gebruikt (WEYNS 1974: 73).
Blikprikker (keuken) (m.)
De blikprikker is een langwerpig, plat en kort (ca. 10 cm) metalen keukengereedschap met een spits en omgebogen benedenuiteinde waarmee men schenk- en luchtgaatjes kan prikken in blikjes koffiemelk, vruchtensap, olie e.d. Vaak is het gecombineerd met een flesopener voor kroonkurk of een kurkentrekker. Er bestaat ook een blikprikker met deksel. In een rond (plastieken) dekseltje bevinden zich dan twee korte nageltjes. Zo kan na het prikken het blik afgesloten worden. Zie ook verfbusopener. [MOT]
Biscuittaartsnijdraad (m.)
Keukengerei dat bestaat uit een in de hoogte verstelbare snijdraad (ca. 30 cm lang) die gespannen is in een U-vormige houder. Daarmee kan men biscuittaarten in gelijkmatige lagen van elke gewenste dikte snijden, opdat er bv. pudding of slagroom tussen gesmeerd kan worden. De biscuittaartsnijdraad wordt met één hand vastgehouden terwijl de andere op de taart rust; met een lichte zaagbeweging dient men horizontaal doorheen de taart te schuiven. Gelijkaardige maar steviger instrumenten worden gebruikt om klei (zie kleisnijdraad) en grote blokken kaas (zie kaassnijdraad) te snijden. [MOT]
Blekersschop (v.)
Houten, lange (ca. 2-2,15 m) gootvormige schep waarmee de bleker het linnen - dat op de wei uitgespreid lag - besproeide met water uit de gracht. Door de combinatie van het zonlicht, het gras waarop het linnen lag en het water werd het grauwe linnen wit van kleur. In Duitsland werd hiervoor een koperen lepel met lange dille gebruikt, die enigszins gelijkt op de beerlepel, of een gieter (1). Zie ook boezemschop. [MOT] (1) ''Die grosse Wäsche'': 161.
Blaaspijp (edelsmid) (v.)
Bij het solderen kan de edelsmid gebruik maken van een blaaspijp. Dat is een taps toelopend metalen, vaak messing, pijpje (ca. 20 cm lang; ca. 5 mm doorsnede) met een haaks omgebogen uiteinde. Vaak bevindt er zich op ca. 1/3 een bolletje. Het wordt samen met een soldeerbrander gebruikt. De combinatie van ingeblazen lucht met gas produceert de grote warmte die vereist is voor soldeerwerk. [MOT]
Biljartstrijkijzer (o.)
Om een biljartlaken glad te maken, kan men een biljartstrijkijzer gebruiken. Dat is een volledig metalen strijkijzer met een dik (ca. 3-4 cm) rechthoekig (ca. 25 bij 10 cm) blad en een U-handvat. Het lijkt op het massieve strijkijzer dat men vroeger thuis gebruikte, maar is veel zwaarder (ca. 7-8 kg). De schrijnwerker gebruikte soms een biljartstrijkijzer als lijmijzer. [MOT]
Blikopener (m.)
Er bestaan verschillende werktuigen om blikken dozen te openen. De meest gebruikelijke en meest moderne zijn tangvormig en prikken een gat in het deksel wanneer men ze dichtknijpt. Deze blikopeners kunnen een snijwieltje hebben dat rond de rand van het deksel draait wanneer men aan het krukje draait. Men houdt de tang met de linkerhand op het blik geklemd terwijl men met de rechterhand aan het krukje draait. Een andere tang heeft geen snijwieltje en geen krukje om de tang te laten draaien, maar beweegt men zelf rond de rand. De gehele tang gebruikt men telkens als hefboom om de scherpe kaak door het deksel te boren. Andere blikopeners zijn geen tangen maar bestaan uit een scherp, spits toelopend en haakvormig lemmet dat men langs de rand van het deksel naar binnen steekt. Door de rechte steel telkens op en neer te bewegen - en dus als een hefboom te gebruiken - snijdt men het deksel van het blik. Het kan ook bestaan uit een scherp, langwerpig lemmet dat verticaal in een metalen plaatje steekt welk bevestigd is...
Blokschaaf (v.)
De blokschaaf (1) is een korte schaaf (tot ca. 30 cm) met vlakke zool en soms een hoorn; zeer kleine blokschaven met hoorn zijn soms monoxiel. De neus van sommige modellen is uitgesneden opdat de hand van de vakman op het bewerkt stuk niet zou wrijven. Men onderscheidt de ruwe blokschaaf van de zoete blokschaaf. De eerste dient om de kleine stukken glad te schaven, die met de voorloper niet bewerkt kunnen worden. Omdat ze voor ruw werk bestemd is, had ze vroeger geen keerbeitel (2). De zoete blokschaaf daarentegen heeft er wel een. Ze dient om dezelfde stukken zuiver te schaven. Sommige zoetschaven hebben boogvormige zijkanten om langs gebogen randen te kunnen schaven (Fr. navette). Om het werktuig doelmatiger te maken, wordt vaak een keerbeitel op de ruwe blokschaaf bevestigd (3). Het onderscheid ruwe/zoete blokschaaf is dan overbodig (4). De Japanse blokschaaf (Japans: jo shiko hira kanna), zonder keerbeitel, heeft een wat ruw uitzicht. Nochtans wordt zij in plaats van schuurpapier, gebruikt voor de allerlaatste...