Opzoeken

Zoek op heel de website

Zoek op heel de website door een trefwoord in te voeren of kies hierboven een databank om specifiek te zoeken

Zoeken


Zoekresultaten 15,091 - 15,100 15,149 resultaten gevonden
Archief nieuwsbrieven
Archief nieuwsbrieven Hier vind je de afgelopen nieuwsbrieven van het MOT in pdf-formaat. Ze bieden je een informatie-update over het Museum en zijn activiteiten alsook boeiende achtergrondinfo over allerlei technische onderwerpen.
Wat is vakwerk?
Wat is vakwerk? Vakwerk is een historische voorganger van de huidige houtskeletbouw. Een gebouw in vakwerk is opgetrokken uit een houten constructie van verticale stijlen, horizontale regels en diagonale schoren. De wanden van dit ‘skelet’ kunnen worden gesloten door een vlecht- of vitswerk van soepele twijgen of gekloven latjes te bekleden met een mengeling van leem en stro. Vakwerk was eeuwenlang in grote delen van Europa, ook in Vlaanderen, technisch een goed alternatief voor bak- en natuursteen die niet altijd en overal beschikbaar of betaalbaar was. Maar omdat het meer onderhoud vraagt dan een stenen bouwwerk, werd vakwerk vanaf het begin van de twintigste eeuw nog amper toegepast. Vandaag is bouwen met hout en leem echter aan een heropleving bezig vanwege de ecologische voordelen.
Vuur-Doe
Jop (m.)
De jop is een korte, zware beitel uit staal met stompe, sterk afgeplatte vouw (ca. 4 mm breed). De steenhouwer gebruikt hem om als eerste bewerking grote stukken af te slaan van een ruw natuursteenblok en zo een goede aanzet te krijgen voor de boordslag of randslag. De jop wordt beslagen met de steenhouwersvuist. De stratenmaker gebruikt hem onder meer om overtollige stukken van straatstenen te breken en trottoirbanden te splijten (1). De jop is een goed alternatief voor de afhouwhamer omdat men er fijner werk mee kan leveren en ook zachtere steen kan bewerken (2). De jop is te onderscheiden van het ceseel en het bordijzer. [MOT] (1) JELLEMA: 38-39. (2) Taille de la pierre. Guide pratique: 28.
Leem-Doe
Klopboor (beitel) (v.)
De klopboor (beitel) wordt gebruikt door de metselaar en steenhouwer, en dient om gaten met een diameter van 3 tot 12 mm te kloppen in steen. Dat werktuig bestaat uit een volle metalen staaf met een driehoekige boorkop in de vorm van een puntbeitel of een vierhoekige boorkop in de vorm van een 'priesterhoed' en aan het andere uiteinde een slagvlak. In elk van de drie zijden van de boorpunt is een concave geul uitgespaard om het stof af te voeren. De lengte varieert van ca. 10 tot ca. 40 cm. De klopboor wordt met de hamer (1) in de steen gedreven, waarbij men het werktuig na elke slag een paar graden draait. Het werktuig kan uit één stuk bestaan of kan samengesteld zijn uit een handvat en een verwisselbare 'boor'. Om het opzetstuk te vervangen is er een gleuf voorzien waarin een daartoe bestemde spie gedreven wordt (bv. MOT V 94.0058) of het opzetstuk is voorzien van schroefdraad (bv. MOT V 2023.0097 a-b2). Groefwerkers gebruiken een zware variant van de klopboor (ook priesterhoedboor genoemd) om gaten te slaan...
Poothout, pootijzer (o.)
Handwerktuig bestaande uit een houten of ijzeren steel (ca. 25-70 cm) eindigend in één (1) of meerdere kegel- of wigvormige punt(en) (diam. ca. 4 cm) (2). De punt kan zowel van hout, met ijzer bekleed of volledig uit ijzer zijn. Het L-vormig, D-vormig, T-vormig of knopvormig handvat (3) kan uit hout, plastic of ijzer zijn. (4) Sommige (kleine) modellen zijn volledig uit aluminium vervaardigd en kunnen gecombineerd zijn met een plantschopje (5). De grotere poothouten zijn soms voorzien van een voetsteun (bv. V 2009.0421) (6). Een model (bv. V 2023.0003) met brede (8 cm) afgeplatte ijzeren punt dient om aardbeien te poten en tegelijk het beschermdoek ter plaatse te doorboren. Een bijzonder model, waarvoor we de benaming plantplankje voorstellen, bestaat uit een houten plank waar, langs de ene zijde, een reeks houten pennen op gelijke afstand in bevestigd is, en die aan de andere zijde, voorzien is van een rechte houten steel (7). Het poothout wordt gebruikt om plant- of pootgaten met gelijke diepte in de moestuin...
Dansmeester (m.)
De dansmeester is een diktepasser om in één handeling zowel de buitenmaat als de binnenmaat van een werkstuk over te nemen. Er bestaan toepassingen voor diverse beroepen. Grotere modellen kunnen dienen voor het opmeten van cilindervormige werkstukken. De timmerman hanteert hem voor pen- en gatverbindingen. Vanwege de symmetrie van het meettuig en de positie van de benen vanaf het centrale scharnierpunt met voetjes aan de uiteinden van beide benen, doet de passer enigszins denken aan een dansende figuur. Door deze associatie werden aan vele sierexemplaren nadrukkelijk antropomorfe kenmerken gegeven, vaak onderbenen met voetjes, uitzonderlijk ook een hoofd aan de andere zijde van het scharnierpunt. [MOT]
Bodemrandschaaf (v.)
De rand van de bodem van een kuip wordt doorgaans met een recht trekmes afgeschuind. Sommige kuipers gebruiken daarvoor een specifieke bodemrandschaaf, die ze meestal zelf vervaardigden. Haar kort of zijdelings gebogen blokje, waarin een beitel met meestal schuine snede steekt, is op een houten of ijzeren stangetje van ca. 40-70 cm bevestigd. In dat stangetje zijn gaatjes geboord waardoor een nagel gestoken wordt die in het midden van de bodem geplaatst wordt. De schaaf draait zo rond een middenpunt. Een zelfgemaakt model bestaat uit een platte ijzeren lat met gaatjes die aan een blokschaaf met schuine zijde wordt bevestigd. Daar op een deel van de omtrek dwars op de vezels geschaafd moet worden, gebruiken de kuipers liever het trekmes. [MOT]
Spontrekker (m.)
De spontrekker is een handwerktuig dat gebruikt wordt om de spon uit het spongat te trekken. Het bestaat uit een schroefdraad die losdraait in het midden van een U-vormig ijzer en een kruk. De schroefdraad wordt in de spon gedraaid totdat het U-vormig ijzer tegen de duigen komt. Wanneer men nu verder draait, wordt de spon uit het gat getrokken. Een hamervormig model is gecombineerd met een sponsleutel. Zie ook kurkentrekker. [MOT]