werktuig
Reeschaaf (v.)
De reeschaaf (1) (2) is een tot één meter lange schaaf met keerbeitel, een
handvat en soms een hoorn. Ze dient om lange, reeds met de voorloper
bewerkte stukken volmaakt glad te schaven. Soms worden één of twee
dwarsstokken op of in het blok bevestigd om met zijn tweeën te kunnen
werken: één vakman duwt, een andere trekt. Soms wordt een touw aan de
voorste dwarsstok gebonden. Omdat deze schaaf fijn werk moet verrichten, is
de hoek van de beitel tamelijk groot en de ruimte voor de snede klein (zie
glossarium). Deze laatste is volkomen recht, alleen de hoeken zijn afgerond
om geen sporen na te laten. [MOT] (1) Een kleine reeschaaf, al dan niet met
handvat, wordt soms strijkblok (ook donder: DEBO: s.v.) genoemd; JORIS &
ROUSSEAU: 7 spreken van een halve of korte reischaaf. (2) Fr.: varlope,
galère wanneer er dwarstokken doorsteken (ook plane: FELIBIEN: 714). Op de
platen Layettier 1.6 en 2.1 van de Encyclopédie zijn galère en grand rabot
echter gelijkbetekenend en duiden ze een schaaf aan...