werktuig
Bolle schaaf (v.)
De bolle schaaf dient om een groef uit te schaven bv. bij lijstwerk, het
vervaardigen van een goot, e.d.. Het is een betrekkelijk smalle schaaf
(0,8-4,5 cm) zonder keerbeitel, waarvan de meestal rechte zool (zie
kuipersboogschaaf) in de breedte bolrond is. Ze heeft doorgaans geen
aanslag. Het schaafsel glijdt door een zijdelingse gleuf. Zeer brede bolle
schaven hebben echter een gat (zie glossarium) waardoor de schaafkrullen
glijden. Soms treft men smalle bolle schaven aan waarvan een deel van de
zool afgezaagd werd om niet doorlopende groeven zo ver mogelijk te kunnen
uitschaven. Het stukje dat overblijft, wordt met de guts uitgestoken. Bolle
en holle schaaf vormen dikwijls een paar zodat een bolrond stuk in de groef
kan passen (1). [MOT] (1) De schrijnwerker beschikt over een stel van
twaalf stukken volgens VAN KEIRSBILCK 1898: 178 en RAUWERDA 1958: 1.280,
281.