werktuig
Bougiesleutel (m.)
Pijp- of dopsleutel om de bougies van een ontploffingsmotor aan of los te
draaien. De zes- of twaalfkantige dop, eventueel langs de binnenzijde
voorzien van 2 veren (1), rubber of een magneet voor het uitvallen van de
bougie te verhinderen, heeft een diameter van 14, 16, 18, 21 of 26mm (2).
De dopsleutel is soms een onderdeel van een set of wordt gedraaid door een
T-handvat met kniegewricht. Soms heeft de bougiesleutel een beweegbare
handgreep zodat beide zijden van de pijp of dop kan gebruikt worden. Soms
wordt een wielmoersleutel gecombineerd met een bougiesleutel. [MOT] (1) Bv.
BELZER: 13. (2) Voor 2- of 4-takt motoren (bv. voor bromfietsen) gebruikt
men ook een dop met een diameter van 10 of 12 mm.