Opzoeken

Algemeen zoeken

Doorzoek de hele website door een trefwoord in te voeren of kies hierboven een databank om specifiek te zoeken

Zoeken

Zoekresultaten 5,271 - 5,280 15,523 resultaten gevonden
Stempel (steenbakker) (m.)
Op bakstenen, tegels en dakpannen (zie stempel (tegelbakker)(pottenbakker) worden soms tekens aangebracht. Doorgaans zijn het letters die naar de fabrikant verwijzen. Dat gebeurt met een hamervormige stempel. [EMABB]
Stootmes (o.)
Leerlooierswerktuig met een langwerpig blad (ca. 35-50 cm bij 10-25 cm) dat een holronde snede (1) heeft, gevat in twee rechte handvatten of één recht en één T-handvat die zich in het verlengde van het blad bevinden. Wanneer de huiden gepeeld zijn, d.i. onthaard, worden ze geschaafd: de laatste resten vlees en oneffenheden worden van de ruwe huiden weggesneden. Dit werk gebeurt op de afstootboom. De leerlooier vat het mes met beide handen en duwt het over de vleeskant van de huid - dat over de bolronde afstootboom is gespannen - naar beneden. De leerlooier gebruikt een gelijkaardig, maar bot mes - het haarmes - om de haartjes van huiden af te schrapen. [MOT] (1) Volgens SALAMAN 1986: 301 bestaat er ook een model dat aan beide lange zijden een snede heeft.
Stookschop (v.)
Rechthoekige ijzeren schop (ca. 30 cm lang) met een dille waarin een houten D-steel steekt (ca. 70-80 cm). Ze wordt door de stoker gebruikt bij het vullen van de stookketel van een verwarmingsinstallatie of van een stoommachine, door de steenbakker, van de oven. Ze heeft opstaande randen opdat de kolen er niet zouden uitvallen bij het scheppen. Zie ook kolenschep en kolenschop. [MOT]
Stokdweil (v.)
Dweil of bos oude lappen (1) die aan een stok bevestigd zijn en waarmee schoongemaakt wordt in de bakoven voordat het brood met de ovenpaal in de bakoven "geschoten" wordt en na het verwijderen van de kolen met het rakelijzer, ook om water op te nemen in een scheepsruim (2). In de oven gebruikt men ook wel eens een natgemaakte (oven)bezem, uit rijshout van brem of berk, of een ovenwis (3). [MOT] (1) Soms zelfs een stuk afgedankt net. (VAN DE VENNE: 22). (2) DORLEIJN: 132. (3) Men spreekt van een ovenwis als er in plaats van de dweil een bosje stro op de stok bevestigd is (WEYNS 1963: 35).
Stokzaag (v.)
Sommige snoeizagen kunnen door middel van een dille (1) op een lange schacht gestoken worden om hoger te kunnen snoeien zonder ladder. Zowel de zaag met stijf blad als de beugelzaag (zie glossarium) komen voor. De combinatie trekschaar en stokzaag (2) lijkt weinig succes gekend te hebben. [MOT] (1) Een snoeizaag die op de schacht geschroefd wordt (RASPAIL: fig. 5D= DAVID 1975a: 85) lijkt uitzonderlijk. (2) Zie DUTRY-COLSON: 438.
Stokemmer (m.)
Ronde naar boven toe wijder wordende emmer (diam. ca. 20-30 cm) van hout, van (gegalvaniseerd) ijzer of van plastic, bevestigd aan een lange (ca. 200 cm) houten steel. Met de stokemmer wordt water geput, ook beer uit de beerput. Te onderscheiden van de beerlepel waarmee uit de beerkuip wordt geschept. [MOT]
Stokpuntslag (hoefsmid) (m.)
Handwerktuig dat bestaat uit een hardstalen hamerkop waarvan één uiteinde de vorm heeft van een vierzijdige piramide en het andere uiteinde een vlakke baan heeft, op een relatief lange steel (ca. 40 cm) gestoken. Daarmee maakt de hoefsmid een vierkantig gat in het hoefijzer. Het metaal moet roodgloeiend zijn; de hoefsmid plaatst het puntig uiteinde van de hamerkop op het metaal en klopt op de vlakke baan met een hamer. Zie ook stokdoorslag. [MOT]
Stokwig (v.)
De stokwig dient om korte blokken (1) te kloven (vgl. kloofmes). Ze bestaat uit een ijzeren wig van ca. 2 kg met een oog waarin een rechte schacht van 70-80 cm steekt. Haar doorsnede is meestal niet driehoekig: de twee zijden zijn evenwijdig over ca. 6-7 cm en lopen dan smaller toe. Tegenover de stompe snede eindigt de wig in een zwaar vierkantig blok waarop geslagen wordt. Het werktuig wordt op de doorsnede van het te kloven stuk geplaatst en door een helper door middel van een sleg of een moker geslagen (vgl. kloofbijl). Zie ook kloofwig. [MOT] (1) Zie een uitzondering in SANDVIG: 7-8. De spleet waarin de houten wiggen gedreven worden om een stam te kloven, wordt met een stokwig bekomen.
Stopring (m.)
De stopring is een hulpmiddel bij stopwerk, voornamelijk om kousen te stoppen. Net als bij de maasbal wordt er een te herstellen stuk stof, bv. een sok, strak over getrokken. Een stopring kan als accessoire bij een specifieke breimachine worden aangeboden. Aan de met kunststof beklede ring schuiven twee kleine metalen ringetjes. De uitschuifbare haak heeft speling om het geleiden met de vrije hand te ondersteunen. Het stuk stof wordt gelijkmatig gespannen om op een glad oppervlak te werken, zodat er geen rimpels, plooien en andere onregelmatigheden ontstaan. Dergelijke stopring volstaat enkel om relatief kleine gaten te stoppen. Een alternatief is de borduurhoepel, die in vele formaten voorkomt. [MOT]
Stophouweel (o.)
Door de spoorwegarbeider gebruikt houweel waarvan het ijzer in een punt eindigt en het andere uiteinde T-vormig is om fijne (bv. grind) en grove ballast onder de rails te stoppen. [MOT]