Opzoeken

Algemeen zoeken

Doorzoek de hele website door een trefwoord in te voeren of kies hierboven een databank om specifiek te zoeken

Zoeken

Zoekresultaten 4,731 - 4,740 15,645 resultaten gevonden
Schoteltang (v.)
De schoteltang gebruikt men om pannen zonder handgrepen van de warmtebron te tillen. De tangen kunnen sterk verschillen van model tot model. De bekken van het Franse model bestaan elk uit een vork. De bovenste tweetand is sterk gebogen, omdat hij over de rand van de pan grijpt. De onderste tweetand is licht gebogen of recht en spant zich op tegen de buitenzijde van de pan. Wanneer men de tang dichtknijpt, grijpt de tang de rand en spant zich op de pan vast. Men kan dan makkelijk de pan opheffen. Sommige tangen openen zich automatisch door een veer. Een ander model grijpt de binnen- en buitenzijde van de pan. De bekken zitten haaks op de as en zijn vrij breed om voldoende grip op de pan te hebben. De onderste arm past volledig in de bovenste. Te onderscheiden van sommige modellen van de schotelklem. [MOT]
Schubbenschraper (m.)
Om vlug en makkelijk vissen te schubben, gebruikt men meestal een schubbenschraper, waarmee men van staart naar kop, dus tegen de schubben in, over de vis wrijft. Het metalen, steeds getande, blad van de schubbenschraper kan de vorm van een ring of driehoek, een haarborstel (1) of een trogschraper (2) hebben. Het (houten) handvat vormt een stompe hoek (ca. 5°) met het werkend deel of is er met een knik aan bevestigd. Vaak is de schubbenschraper een onderdeel van het vissersknipmes of de visserstang. Ook de scherpe, getande rand van een schelp kan dienen als een schubbenschraper. Zie ook zakmes. [MOT] (1) Bv. CAMPBELL FRANKLIN: 100 en CAMPBELL: 84. (2) Bv. ''Larousse ménager'': 965.
Schrijnwerkersguts (v.)
De schrijnwerkersguts is een hakguts met één vouw aan de binnenzijde, een angel of een dille en een borst, bestemd voor relatief zwaar werk (zie ook hakbeitel), o.a. voor het maken van afgeronde groeven. In tegenstelling tot de steekguts van de houtsnijder (zie houtsnijdersguts) wordt de schrijnwerkersguts geslagen met een hamer. Zij is aan het uiteinde van het hecht meestal voorzien van een beslagring om splijten te voorkomen. Zie ook klompenmakersguts en timmermansguts. [MOT]
Schroefkam (m.)
Handwerktuig om een draad te draaien. Men onderscheidt de uitwendige schroefkam om de draad op een schroef te draaien, en de inwendige schroefkam om de draad in een moer te draaien. De eerste gelijkt op een beitel waarvan het uiteinde getand zou zijn, de tweede heeft tanden op een zijde. De schroefkam wordt op het draaiende stuk geplaatst en regelmatig voortgeduwd zodat de schroef gesneden wordt. De uit- en inwendige schroefkam vormen natuurlijk telkens een paar: de ene past op de andere zodat er geen licht tussen beide te zien is. [MOT]
Schuimschraper (m.)
Bij de geuzefabricage nestelen tijdens de afkoeling van het gekookt wort wilde gisten erin door contact met de buitenlucht. Nadien wordt het wort in houten vaten overgeheveld waar het een tot drie jaar verder doorgist (1). Met de schuimschraper, een volledig ijzeren schraper met lange steel (ca. 110 cm), wordt het overlopende schuim van de duigen geschraapt. De schuimschraper is niet te verwarren met het rakelijzer. Zie ook steelschraper. [MOT] (1) Het resultaat van de gisting is de lambiek.
Koevoet (m.)
Metalen ronde of platte staaf van ca. 25-105 cm, met een licht gebogen gespleten uiteinde, de klauw, om nagels uit te trekken. De inwendige randen van de spleet zijn meestal afgeschuind om de nagel gemakkelijker te vatten. Het onderuiteinde van sommige grote modellen is C-vormig gebogen om langere nagels te kunnen uittrekken. Het ander uiteinde van de koevoet is vaak plat gesmeed om bijvoorbeeld kisten open te breken. De Japanse koevoet (Japans: kajiya) verschilt in vorm van het westers model. Hij heeft twee haakse klauwen. Aan de gebogen kant is er een plat slagvlak waarop men met de hamer kan slaan. Om nagels uit te trekken gebruiken de stoffeerder en de schoenmaker een kleine koevoet, namelijk de spijkerlichter met houten hecht. De bontwerker gebruikt de afspijkerkam. De koevoet is te onderscheiden van de handspaak en van het breekijzer. Zie ook kistenbijltje. [MOT]
Koetsenmakersgroefschaaf (m.)
Om smalle groeven in holronde vlakken uit te schaven, gebruiken sommige koetsenmakers een bijzondere groefschaaf (1). Op het vasteland is het ca 23 cm lang blok ervan S-vormig (2) en ze wordt verticaal gehanteerd; beide uiteinden dienen als handvat. Twee modellen zijn er van bekend. Bij het ene wordt de groef uitgeschaafd door een boogvormige beitel (3). Bij het ander, gebeurt dat door een stalen plaat die op het blok geschroefd is. Om niet tegen de richting van de vezels te moeten schaven, beschikt de vakman over twee schaven, een linkse en een rechtse. In Groot-Brittannië gebruikt men een dubbele koetsenmakersgroefschaaf met recht blok (ca 40 cm lang), waar twee beitels op bevestigd zijn. Zie ook volgend artikel. [MOT] (1) Eigen benaming onbekend. (2) Uitzonderlijk een recht blok in WHELAN: 124. (3) OURY: 97 toont een gelijkvormig werktuig maar met een zaagblad. De foto is onduidelijk en er is geen commentaar.
Koffiemolen (m.)
Met een koffiemolen kan men gebrande koffiebonen fijn malen. Hij heeft gegroefde, gietijzeren maalschijven, die met behulp van een draaizwengel in beweging gebracht worden. Van de meeste koffiemolens kan men met een stelschroef het maalwerk van grof naar fijn instellen. De koffiemolen kan een vierkantig houten huis hebben met bovenaan een draaizwengel en onderaan een laatje waar de gemalen koffie in terecht komt (ca. 10-15 cm breed; ca. 20-26 cm hoog). Het huis kan ook cilindrisch (ca. 8-10 cm doorsnede; ca. 10-20 cm hoog) en van metaal zijn. Een ander model is van gietijzer (ca. 12-27 cm breed; ca. 30-45 cm hoog) en wordt aan de rand van de tafel of aanrecht vastgeschroefd. Bovenaan is er een trechter waar de koffiebonen ingedaan worden; onder het maalwerk is er een vergaarbakje of een tuit. In het laatste geval moet er een apart bakje onder geplaatst worden. De zwengel bevindt zich langszij. Er bestaat ook een wandmodel. De schilder gebruikt een gelijkaardig werktuig om pigmenten te...
Knopenhaakje (o.)
Het knopenhaakje is een klein (ca. 10 cm) ijzeren haakje - vaak met een (versierd) ijzeren, houten, benen of ivoren heftje - waarmee vroeger de dameslaarsjes vastgeknoopt werden (1). Er bestaat ook een model met twee haakjes van verschillende grootte. Een ander model is vouwbaar. Soms is het knopenhaakje aan het andere uiteinde voorzien van een schoentrekker. Zie ook zakmes. [MOT] (1) Het knopenhaakje werd soms gebruikt als wildhaakje om de ingewanden van gevogelte te verwijderen (PETITPRERE: 2131). Zie verder jachtknipmes. EMMET: 187 vermeldt dat het knopenhaakje gebruikt werd voor handschoenen.
Kolkschep (v.)
De kolkschep is een handwerktuig van de kolkenruimer om een rioolput te reinigen door slib en vuiligheid, die de afvoerstroom belemmeren, eruit te scheppen. Ze bestaat uit een lepelvormig of komvormig werkend deel van metaal. In de opstaande randen zijn gaten voorzien om vloeibare substantie te laten uitvloeien en enkel het slib te verwijderen. Door middel van een dille is het werkend deel aan een lange houten steel bevestigd. De kolkschep is soms gecombineerd met een haak om het rioolrooster boven de put uit te nemen. Zie ook de baggerlepel en buizenlepel. [MOT]