Opzoeken

Algemeen zoeken

Doorzoek de hele website door een trefwoord in te voeren of kies hierboven een databank om specifiek te zoeken

Zoeken

Zoekresultaten 4,731 - 4,740 15,585 resultaten gevonden
Loodstrekker (m.)
De loodstrekker (1) is een werktuig van de glas-in-loodzetter om de loodprofielen te walsen, waartussen het glas wordt aangebracht. Het metalen frame van zware modellen bevestigt men meestal vast aan een werkbank of -tafel (2). Met de opvallend lange zwengel (ca. 50 cm) worden stalen tandwielen aangedreven. De H-vormige profielen, die in lange rollen uit de gieterij komen, worden door de loodstrekker getrokken om de smallere zijkanten van het profiel verder te vormen (3). Binnenin zitten wangen die de grootte en vorm van de flenzen bepalen en wieltjes die de hoogte van het H-profiel bepalen, met dwarsgroeven om de grip te bieden die nodig is om het lood door de molen te trekken (4). Het lood wordt daarbij verlengd en verdund, zodat de zijkanten langs de randen over het glas kunnen worden gestreken om de compartimenten van het glasraam stevig te monteren. [MOT] (1) Onder dezelfde naam is in de handel een compact spantuig verkrijgbaar om loodprofielen vast te zetten om ze te strekken maar...
Loodei (o.)
Het loodei is een volledig metalen werktuig met een ronde steel. Uitzonderlijk is hij van stevig hout. Aan één uiteinde is de steel vaak omgebogen en de langgerekte bolvorm bevindt zich dan bijna haaks ten opzichte van de steel. Het wordt door de loodgieter gebruikt om bladlood en loden pijpen te verbinden. Na het verhitten, wordt het loodei tegen de verbinding gehouden om het soldeersel vloeibaar te houden terwijl het glad gewreven wordt. Nu wordt voor dit doeleinde een soldeerlamp gebruikt. [MOT]
Looduitdrijver (m.)
Na het snijden met de lodenpijpsnijtang verwijdt de loodgieter de opening van een loden buis om een andere loden buis erin te kunnen solderen. Dit kan gebeuren met een opruimtang, een opruimkegel, een mofhout of een looduitdrijver. Dat laatste is een monoxiel cilindrisch werktuig uit palm- of azijnhout dat smaller toeloopt naar één uiteinde. Het varieert sterk van grootte naargelang de diameter van de te verwijden buis. Er wordt met een hamer op geklopt. [MOT]
Loodlepel (m.)
De loodlepel is een ijzeren lepel die op de pollepel gelijkt, maar zwaarder is (ca. 450-2700 gr) en die de loodgieter gebruikt om vloeiend lood uit de ketel te scheppen. De steel ligt in hetzelfde vlak als de schep, die één of twee uitschenktuiten heeft. De steel is van ijzer met eventueel een houten handvat of ijzerdraad dat in een veer rond het uiteinde van de steel gedraaid is tegen de warmte. [MOT]
Loodzetbeitel (m.)
Een loodzetbeitel is een S-vormige stompe beitel, vaak met een gebogen snede, die de loodgieter gebruikt om lood en werk, d.i. gepluisd touwwerk, in de kraag van een gietijzeren buis te drijven opdat die waterdicht zou zijn. Er wordt met een hamer op geslagen. [MOT]
Loodboor (v.)
De loodboor is een boor (ca. 10-15 cm lang) met een blad in de vorm van een halve kegel en een T-handvat en die lijkt op een kleine naafboor. De loodgieter gebruikt de loodboor om gaten in loden buizen te vergroten of van bramen en ongelijke kanten te ontdoen. [MOT]
Loodhamer (m.)
De loodhamer is een houten hamer met tonvormige of conische kop (ca. 6-10 cm doorsnede) die de loodgieter gebruikt voor het strekken, d.i. het glad slaan en uitstrekken van bladlood (1). De loodhamer is meestal van palmhout. [MOT] (1) De loodgieter kan ook een houten hamer gebruiken waarvan het éne uiteinde van de kop dient voor het strekken en het andere uiteinde voor het rekken (VAN HOUCKE: 308).
Messingschaaf (v.)
De messingschaaf is een ploegschaaf (zie groefschaaf) om de messing uit de schaven. In het midden van haar zool, evenals in haar beitel is een groef uitgespaard. Tussen beide benen van de beitel wordt soms een stukje hout geklemd om te vermijden dat het gat door schaafsel verstopt geraakt. Een aanslag bepaalt de afstand tussen de messing en de rand van de plank. De zware messingschaven hebben soms een handvat en twee beitels. Soms vormen de messingschaaf en de groefschaaf één enkel werktuig, met name de dubbele ploegschaaf. De steeds smalle beitels staan dan in tegenovergestelde richting. Men kan de messingschaaf ook aan een veerploeg bevestigen. [MOT]
Messenplank (v.)
De messenplank is een lange plank (ca. 60-80 cm) bedekt met polijstleder en met een bakje aan één uiteinde waar een schuursteen in gelegd wordt. Door de schuursteen over de plank te wrijven, ontstaat er steengruis; wanneer men een keuken- of tafelmes van niet roestvrij staal met een krachtige beweging over de met gruis bedekte plank beweegt, wordt het blank geschuurd. "Dat schuren is vermoeiend. Daarom stellen de meiden zich vaak tevreden met een vod en fijne as." (1). Mandenmakers zouden ook scherp zand gebruiken en rechtstreeks op de houten plank hun werktuigen wetten (2). Zie ook messenschuurder. [MOT] (1) Manuel d'économie domestique et d'hygiène à l'usage des écoles moyennes de filles: 28. (2) WEIJS F., Een ambacht met riet, 1990: s.v. mandenmaker.
Mestvork (v.)
In de stal wordt de mest met behulp van een mestvork in hoopjes getrokken (1). Ze wordt ook gebruik voor het opladen en spreiden van deze stalmest. De tuinier gebruikt ze om de composthoop uit te spreiden. De mestvork telt 4 à 6, vierkante of ronde, puntige, licht gebogen, ijzeren tanden (ca. 30-35 cm) en een rechte houten of ijzeren steel (ca. 80-150 cm), al dan niet eindigend op een T- of D-greep. De verbinding tussen werkend deel en steel is door middel van een dille, een angel of twee veren (2). Te onderscheiden van de aardappelrooivork die kortere (ca. 20-30 cm), brede, platte of in doorsnede driehoekige tanden heeft. De tanden van de mestvork zijn iets meer gekromd dan deze van de aardappelrooivork. Zie ook mesthaak. [MOT] (1) Volgens V.A.W.P.: 3.69 wordt ook het ligstro ermee opgeschud. (2) Bv. LOGAN: 50.