ID-DOC: algemeen zoeken

Hieronder kan u een algemeen trefwoord invoeren en een algemene zoekactie doen. 

Geef ons een seintje als je problemen ondervindt met deze pagina via info@mot.be.

Zoekresultaten 1,201 - 1,250 1,476 resultaten gevonden
Stootmes (o.)
Leerlooierswerktuig met een langwerpig blad (ca. 35-50 cm bij 10-25 cm) dat een holronde snede (1) heeft, gevat in twee rechte handvatten of één recht en één T-handvat die zich in het verlengde van het blad bevinden. Wanneer de huiden gepeeld zijn, d.i. onthaard, worden ze geschaafd: de laatste resten vlees en oneffenheden worden van de ruwe huiden weggesneden. Dit werk gebeurt op de afstootboom. De leerlooier vat het mes met beide handen en duwt het over de vleeskant van de huid - dat over de bolronde afstootboom is gespannen - naar beneden. De leerlooier gebruikt een gelijkaardig, maar bot mes - het haarmes - om de haartjes van huiden af te schrapen. [MOT] (1) Volgens SALAMAN 1986: 301 bestaat er ook een model dat aan beide lange zijden een snede heeft.
Stopblok (o.)
Houten of metalen wig - vandaag van kunststof -, meestal met holrond bovenvlak en een houten hecht of een metalen beugel. Het stopblok wordt tegen het wiel van een voer- of rijtuig geplaatst om het af te remmen of tegen te houden. De stopblokken voor de spoorwegen worden volgens plan gemaakt uit eik of olm; de steel (ca. 90 cm), uit es of acacia (1). [MOT] (1) ''Kleine houten voorwerpen'': 3.
Stophout (rietdekker) (o.)
Bij kleine reparaties aan een rieten dak gebruikt de rietdekker het stophout (1) om met de stompe punt de oude restjes riet opzij te wringen om nieuwe schoven of bosjes tussen het oude riet te duwen. Niet te verwarren met een model van het zwingelmes met een vouw aan één kant. (1) W.N.T. sv. stophout: "hout of stuk hout, waarmede een opening wordt dichtgestopt, een bouwdeel onderstopt..."
Stophouweel (o.)
Door de spoorwegarbeider gebruikt houweel waarvan het ijzer in een punt eindigt en het andere uiteinde T-vormig is om fijne (bv. grind) en grove ballast onder de rails te stoppen. [MOT]
Stopmes (o.)
Het stopmes dient om stopverf aan te brengen in glassponningen. Er bestaan verschillende vormen die streekgebonden zouden zijn. Het blad kan puntig of stomp, stijf of veerkrachtig, recht of gebogen zijn. De huisschilder gebruikt het stopmes, nadat het houtwerk in de grondverf werd gezet en "afgepuimd", om spijker- en schroefgaten met stopverf te stoppen. Een eerder zeldzaam model heeft kleine sleuven in het blad (1), net zoals een glassnijder, om smalle stukjes glas af te breken. Zie ook kuipersstopmes en oestermesje. [MOT] (1) Zie JACKSON & DAY: 170 en SALAMAN 1976: 251.
Stopring (m.)
De stopring is een hulpmiddel bij stopwerk, voornamelijk om kousen te stoppen. Net als bij de maasbal wordt er een te herstellen stuk stof, bv. een sok, strak over getrokken. Een stopring kan als accessoire bij een specifieke breimachine worden aangeboden. Aan de met kunststof beklede ring schuiven twee kleine metalen ringetjes. De uitschuifbare haak heeft speling om het geleiden met de vrije hand te ondersteunen. Het stuk stof wordt gelijkmatig gespannen om op een glad oppervlak te werken, zodat er geen rimpels, plooien en andere onregelmatigheden ontstaan. Dergelijke stopring volstaat enkel om relatief kleine gaten te stoppen. Een alternatief is de borduurhoepel, die in vele formaten voorkomt. [MOT]
Stoptrechter (m.)
Stoptrechter van een pluimveehouder om dieren te stoppen, vet te mesten door kunstmatig grote hoeveelheden vetrijke voeding toe te dienen, voornamelijk voor de productie van ganzenlever. Deze nieuwe werktuigfiche is in opbouw. [MOT]
Straathamer (m.)
De straathamer of kasseihamer is een hamer om verharde wegen te plaveien met kasseien. Bij het meest voorkomende model is de korte houten steel van ca. 15 cm rond of ovaal in doorsnede. Hij steekt in het oog van een zware hamerkop van ca. 4 cm breed. Aan de ene kant buigt de kop na enkele centimeter naar de steel toe in een recht, taps uiteinde tot een brede penvormige baan. Daarmee graaft de stratenmaker voor elke steen een kuiltje uit een losse laag gestabiliseerd zand om de kassei in te passen naast de andere en de diepte af te meten aan een vooraf geplaatste horizontale koord, die overeenkomt met de bovenkant van de kasseien. Om de kassei verder in het zandbed te tikken tot de juiste diepte, hanteert de stratenmaker de andere kant van de kop, die een licht bolle, vierkante baan heeft. Beide kanten van de kop aan weerszijden van de steel moeten met elkaar in evenwicht zijn. Daarom is de dunne penvormige kant langer dan de dikke hamervormige kant. Een tweede model, ook Portugese straathamer...
Straatstamper (m.)
Om de straatstenen vast te stampen, gebruikt de stratenmaker een stamper. Zo'n werktuig kan van hout zijn. Het is dan een cilindrisch of licht kegelvormig stuk hout (hoogte ca 75-100 cm) onderaan beslagen op een paar centimeter van de rand. Een stok steekt door het blok en vormt handvatten; deze kunnen ook uit twee houten bogen bestaan (1). De straatstamper kan ook van metaal zijn met ongeveer dezelfde vorm als de houten (soms met een vierkantige doorsnee). Hij kan tenslotte ook uit een ijzeren blok bestaan waarin een rechte steel steekt. Men raadt een gewicht van 20-22 kg aan (2). Voor natuurstenen worden zowel de houten als de ijzeren straatstamper gebruikt, voor klinkers of tegels, de houten. Voor stampasfalt worden de ijzeren stampers verwarmd (3). Te onderscheiden van het plaveiblok, de grondstamper en de handhei. [MOT] (1) Bv. DURAND-CLAYE: 380. (2) GELDOF, J.: 189. Dezelfde auteur meldt ook "zware tweemanstampers" die evenwel "niet wel in het gebruik voldoen, omdat het moelijk...
Strekhout (o.)
Wigvormig houten handwerktuig (ca. 10-12 cm lang; ca. 7-10 cm breed) met een bot metalen of hoornen blad, soms met afgeronde hoeken, bevestigd in het smal toelopend uiteinde. De bontwerker gebruikt het strekhout om naden plat te strijken (zie ook robber), het soepel wrijven van gespijkerd materiaal en het oprekken van ingevochte vellen. Het wordt met de rechterhand gehanteerd terwijl men met de linkerhand het vel vasthoudt. [MOT]
Strijker (pannenbakker) (m.)
Cilindrisch stuk beukenhout waarmee door middel van een schuivende zigzag-beweging de pannenbakker het teveel aan klei van het pannenraam verwijdert. Daardoor wordt tegelijkertijd de klei gladgestreken. Daar de strijker fel onderhevig is aan slijtage moet hij regelmatig op de draaibank worden bijgewerkt. [EMABB]
Strijkglas (o.)
Glazen werktuig dat sterk op een kleine loper voor kleurstof of stamper gelijkt, waarmee linnen en o.m. borduurwerk glad gestreken wordt; het werkvlak is bolrond of heeft afgeronde hoeken. Net zoals het strijkhout warm je het strijkglas niet. [MOT]
Strijkijzer (massief) (o.)
Handwerktuig van massief metaal met een dik (ca. 3-10 cm) blad met een L- of U-vormig handvat erop. Het werd op de kachel, in het open vuur of op het gasvuur (1) gezet totdat het op temperatuur was en vervolgens streek men ermee over de gewassen kleren om de kreukels eruit te krijgen. Het handvat kan van metaal of hout en vast of afneembaar zijn. Een afneembaar handvat haalde men voor het opwarmen eraf en plaatste men terug wanneer het strijkijzer op temperatuur was; zo had men steeds een koel handvat in de hand. Sommige strijkijzers hadden voor datzelfde doeleinde een metalen geperforeerd handvat. Wanneer het ijzer in het open vuur opgewarmd werd, werd het uiteraard vuil. Voordat men ermee over het schone wasgoed streek, werd het afgeveegd. Het ijzer kon ook na het opwarmen in een strijkschoen geplaatst worden, d.i. een dun plaatje dat onder de zool van de strijkbout bevestigd kon worden d.m.v. twee verende beugels. Zo kwam de zool niet in aanraking met het wasgoed. Zie ook het strijkijzer...
Strijkijzer (met kolen) (o.)
Naast het massieve strijkijzer en het strijkijzer met strijkbout bestaat er ook een strijkijzer waarin men gloeiende kolen legde om het te verwarmen. De bovenkant kan open opdat de hete kolen erin kunnen; ook zijn er openingen aan de bovenkant - soms in de vorm van een schoorsteen - waarlangs de rook weg kan, en dikwijls ook net boven de zool om zuurstof aan te voeren. De kolen kunnen ook met een blaasbalg, die men in een opening aan de achterkant van het ijzer steekt, tot gloeien gebracht worden. Deze strijkijzers zijn van ijzer, gietijzer, brons, koper of terra cotta. [MOT]
Strijkijzer (met strijkbout) (o.)
Hol strijkijzer waarin een verwarmd element (bout of binnenijzer) kan gestoken worden, dat eerst in de kachel werd gedaan om warm te worden en daarna in het strijkijzer werd overgebracht om zijn warmte over te brengen op de bodem ervan. Achteraan is er een deurtje dat opendraait of -klapt. Daarnaast is er de zogenaamde 'guillotine-sluiting': meestal kan het afsluitklepje d.m.v. een lange pen midden boven omhooggetrokken worden. Er bestaat ook een model dat geen deurtje heeft maar waarvan de onderste helft van de opening achteraan afgesloten is en enkel de bovenste helft open is. Door die opening kon het binnenijzer naar binnen en viel dan vanzelf op de bodem. Wanneer het na het strijken afgekoeld was, hield men het strijkijzer ondersteboven en het binnenijzer gleed eruit. Nog andere modellen hebben een verwijderbaar of een scharnierend bovenblad. Zie ook het massief strijkijzer en het strijkijzer met kolen. [MOT]
Strijkklopper (m.)
De strijkklopper is een spaanvormig plankje (ca. 30-35 cm lang; ca. 10 cm breed) - te onderscheiden van de wasklopper - waarmee de kleermaker op het persgoed sloeg om de vouw te verstevigen en een strijkeffect te bekomen. Eventueel is er een lapje stof omheen gewikkeld. [MOT]
Strijkschaaf (v.)
De grootste van alle schaven (ca. 130-190 cm lang) wordt gebruikt door de kuiper. In tegenstelling tot andere schaven wordt de strijkschaaf 'ondersteboven' gebruikt, dus met de zool aan de bovenzijde en beweegt ze niet. Ze staat op twee of vier poten, zodat ze respectievelijk schuin of horizontaal ligt. Ze wordt gebruikt om de zijkanten van de duigen te schaven. De kuiper duwt de duigen over de schaaf naar de beitel toe. [MOT]
Strobaalsnijder (m.)
Handwerktuig om de gespannen touwbanden waarmee de geperste stro- of hooibaal is gebonden, door te snijden door deze lichtjes aan te raken en het werktuig naar zich toe te trekken. De strobaalsnijder bestaat uit een driehoekvormig mes - vaak een tand van een maaibalk - dat in een houten hecht steekt. Voor hetzelfde doel worden andere, al dan niet vouwbare, messen - onder meer het snoeimes - gebruikt. Zie ook schovenmes. [MOT]
Strodekkersmes (o.)
Het strodekkersmes is een mes met groot blad (ca. 50 cm lang) met afgeronde snede dat lijkt op het vishakmes maar met een steviger blad. Het wordt door de dekker voornamelijk gebruikt om riet of stro op de gewenste maat bij te snijden, bijvoorbeeld om ze aan de rand van het dak mooi effen af te snijden. Hij kan er ook het bindtouw van de rietbossen of het bandstro van de schoven mee doorsnijden, zoals landbouwers dat doen met een schovenmes. [MOT]
Struikhakmes (o.)
Om zwaar onkruid, struiken, bramen, e.d. te verwijderen, kan men gebruik maken van een struikhakmes. Het werktuig gelijkt sterk op het hakmes (hout) met haakvormig blad maar is langer (ca. 50 cm) en smaller (ca. 3 cm). Soms is op de rug van het blad een bijltje gesmeed. Het werkend deel steekt door middel van een angel in een kort (ca. 15 cm) houten hecht, al dan niet voorzien van bol of haak op het uiteinde. [MOT]
Stukadoorspaleerijzer (o.)
Dit fijne gereedschap van de stukadoor is in vele maten en afmetingen te vinden. Het dient voor het zuiveren van verstekken, voor het bijpleisteren en afwerken van pleisterwerk op die plaatsen waar andere gereedschappen te groot voor zijn. Het paleerijzer is van staal met aan beide uiteinden van het hecht een spatelvormig blad in een lichte hoek ten opzichte van de as. De bladen zijn ongeveer 5 cm lang bij 1 tot 3 cm breed. De vorm varieert: rechthoekig of lansvormig. De archeoloog gebruikt dit handwerktuig om, tijdens een opgraving, delicaat werk te verrichten, bijvoorbeeld een skelet vrijmaken. Het paleerijzer van de stukadoor is gemakkelijk te verwarren met bepaalde modellen van het gietersstrijkijzer (1), evenals met het boetseerijzer waarvan het blad korter (ca. 1-5 cm) is. Het is ook te onderscheiden van het krabijzer van de steenhouwer, waarvan de uiteinden vaak getand zijn. [MOT] (1) Men kan voor beide handelingen hetzelfde handwerktuig gebruiken. Exemplaren van het merk Wagner...
Stukadoorstroffel (m.)
De stukadoorstroffel bestaat uit een gesmeed stalen blad dat met een omgebogen angel aan een recht hecht is bevestigd. Meestal zijn blad en angel uit één stuk gesmeed, soms is de angel echter met twee klinknagels aan het blad vastgeklonken. Het blad, van vorm rechthoekig of met afgerond uiteinde, varieert in grootte, van ca. 5 cm bij 10 cm tot ca. 11 cm bij 15 cm. "De stukadoor gebruikt deze troffel voornamelijk om de specie uit de kuip op zijn spaarbord te scheppen en soms van het spaarbord weer op de muur te brengen. Verder om de mortel in de kalkkuip 'om te zetten'." (1) Met de stukadoorstroffel mag men in tegenstelling tot de metselaarstroffel geen stenen afhakken. [MOT] (1) JELLEMA: 88.
Suikerbijltje (v.)
Klein en licht (ca. 300 gr) bijltje waarmee men suiker brak, die vroeger in grote kegelvormige blokken verkocht werd. Het is meestal gecombineerd met een hamertje waarmee de afgebroken stukken suiker fijn geklopt kunnen worden. De houten steel steekt meestal in een dille. Voor kleinere stukken suiker gebruikte men een suikerbreektang. [MOT]
Suikerbreektang (v.)
Vroeger verkocht men de suiker in grote kegelvormige blokken, suikerbroden genoemd. Men brak ze met een suikerbijltje of met een suikerhamertje. Voor kleinere stukken gebruikte men een suikerbreektang. Deze tang onderscheiden we van de suikertang die we gebruiken om een klontje uit de suikerpot te nemen. De kaken van de suikerbreektang eindigen in twee punten of twee ronde licht T-vormige bladen. Sommige modellen waren op een plank bevestigd (1). Men legde vaak een doek op de tang tijdens het werk om te voorkomen dat de stukjes suiker in het rond zouden springen. Er bestaan ook kleine breektangen die bij het koffie-en theeservies horen (zie suikertang met suikerbreektang). Men noemt ze soms suikerschaar. Een ander model (2) heeft de vorm van een tang bestaande uit twee hefbomen van de derde soort, die rond een spil draaien. De dunne kaken eindigen in oren zoals bij een schaar. De kaak heeft langs de binnenzijde een rechte snede. De buitenzijde heeft vaak een grillige vorm, louter ter...
Suikerdeeggieter (m.)
Om vlug een groot aantal pralines te vullen en om suikergoed te gieten in het bakje gevuld met stijfsel (zie chocoladevorm) gebruikt men een suikerdeeggieter. Hij bestaat uit een plaatijzeren recipiënt dat uitmondt in 4 à 7 conische tuiten, en is voorzien van een handvat, eventueel met haakje. [MOT]
Suikerstamper (m.)
Metalen staafje (ca. 15 cm) met aan één uiteinde een ring en aan het andere een plat, cirkelvormig plaatje met nopjes. Daarmee kan men in een glas geuze bier suiker fijn stampen. Er bestaat ook een model waarvan de ring vervangen is door het blad van een lepel. Moderne versies zijn van plastic en kunnen ook dienen om een schijfje citroen in een frisdrank uit te persen (zie ook citroenknijper). [MOT]
Suikerstrooilepel (m.)
Vroeger verkocht men de suiker in grote kegelvormige blokken, suikerbroden genoemd. Men brak deze met een suikerbijltje en suikerbreektang en kon ze fijn kloppen met een suikerhamertje. Schaven, zeven of vijzelen kon ook. De suiker werd verstrooid of op tafel opgediend uit een recipiënt met dit stuk bestek, de suikerstrooilepel. De lepel is meestal van verzilverd of vertind metaal. Het hol blad heeft ronde gaten maar kan ook rijkelijk gedecoreerd zijn met allerlei patronen. Zie ook de absintlepel. [MOT]
Suikertang (v.)
Bij het koffieservies hoort een suikertang, waarmee men een klontje uit de suikerpot neemt. Vaak bestaat ze uit 2 hefbomen van de derde soort verbonden door een veer. De kaken eindigen in tanden of in lepeltjes. Een ander model bestaat uit een staafje waarbij 3 tanden opengaan als men het naar beneden drukt. De suikertang met suikerbreektang maakt het mogelijk een klontje (1) te nemen én te breken. Men noemt ze ook klontjesschaar of suikerschaar. Deze tang verschilt sterk van de grotere suikerbreektang, die gebruikt werd om suikerbroden te breken. [MOT] (1) N.L.I.: s.v. coupe-sucre, meldt dat deze tang ook voor stukjes nougat kan gebruikt worden.
Taartschep (v.)
Troffelvormig keukenwerktuig met een driehoekig blad (ca. 10-12 cm bij 5-7 cm) met afgeronde hoeken, bevestigd aan een omhooggeknikt hecht. Men kan er een stuk taart van de schotel naar een bordje mee transporteren door het blad onder het stuk taart te schuiven. Sommige modellen hebben gekartelde zijden om eerst een stuk taart verder los te snijden. Een uitzonderlijk model heeft een U-vormig toeknijpbaar hecht met aan één uiteinde het taartschepblad met een gleuf in en aan het andere uiteinde een langwerpig plaatje dat heen en weer in de gleuf kan schuiven. Wanneer men het handvat dichtknijpt, schuift het plaatje naar voren en wordt het stuk taart van het blad afgeschoven. [MOT]
Taartvorm (m.)
Cirkelvormige (ca. 10-35 cm doorsnede) blikken, aluminium of porseleinen vorm met schuin oplopende, vaak geribbelde randen, waarin het deeg komt om taarten te bakken. De geribbelde randen zorgen voor een steviger baksel. De blikken of aluminium vormen hebben vaak een losse bodem waardoor de gebakken taart makkelijker eruit te halen is. Andere modellen hebben een vaste bodem en een langwerpig plaatje dat in het midden van de bodem vastzit en over de rand geschoven kan worden. Op deze wijze kan de taart van de bodem losgesneden worden. [MOT]
Tabaksmesje (o.)
Deze nieuwe werktuigfiche is in opbouw. [MOT]
Tabaksnaald (v.)
Deze nieuwe werktuigfiche is in opbouw. [MOT]
Tafelmes (o.)
Het tafelbestek bestaat in West-Europa traditioneel uit een drietal essentiële onderdelen, nl. het tafelmes, de eetvork en -lepel. Het blad van het tafelmes is tegenwoordig vervaardigd uit roestvrij staal. Vroeger bestond het uit ijzer dat op de messenplank blank geschuurd werd. Het hecht is van hard hout (ebben- of palissanderhout), ivoor, hoorn, plastic of metaal. In dit laatste geval bestaan lemmet en hecht vaak uit één geheel. Tafelmessen met breed (ca. 2,5 cm) en afgerond lemmet zonder zaagtandjes zijn eerder voor het smeren (bij het ontbijt) bedoeld, de tafelmessen met zaagtandjes en smaller uiteinde worden meer voor het snijden gebruikt (bij ontbijt, middag- en avondmaal). [MOT]
Takkenbosknijper (m.)
Een takkenbos is gevormd door takken samengebonden door middel van een wiepband, d.i. een tenen band, of een ijzerdraad. Om hem te kunnen binden moeten de takken samengeperst worden. Dat gebeurt in een bindpaard, in een takkenbospers of met behulp van de takkenbosknijper. De takkenbosknijper bestaat uit twee 80-150 cm lange rechte stokken, verbonden door een touw, soms een staaldraad of een ketting. Het touw is iets langer dan de omtrek van de te binden takkenbossen. Wanneer een ketting gebruikt wordt, maakt een haakje het soms mogelijk haar lengte aan te passen aan de doorsnee van de bos. Het touw kan op het einde van de stokken vast zijn of op ca 2/3 van de lengte; in het eerste geval vormen de stokken dan hefbomen van de eerste soort, in het tweede, van de tweede soort. De takken worden op de grond, op kruiselings in de grond gestoken stokken, op vorken of op een stelling gelegd. Wanneer genoeg hout samengebracht is, worden - het touw er op of onder gelegd - de stokken, aan weerszijden...
Takkenbospers (m.)
Een takkenbos is gevormd door takken, samen gebonden door middel van een wiepband, d.i. een tenen band, of een ijzerdraad. Om hem te kunnen binden, moeten de takken samengeperst worden. Dat gebeurt in een bindpaard, met behulp van de takkenbosknijper of in een takkenbospers. Zo'n pers bestaat uit een tweeledig, U-vormig ijzeren raam waartussen een gebogen stang met een lange steel, al dan niet met houten handvat (ca. 55 cm), op en neer kan bewegen. Het geheel is bevestigd op een stevig houten onderstel. Soms is het toestel voorzien van een haspeltje voor de ijzerdraad. Men plaatst de takken in het U-vormig raam en duwt de hefboom, die verstelbaar is naargelang de grootte van de takkenbos, naar beneden. [MOT]
Takkenbosvork (v.)
Met een takkenbosvork laadt de griendwerker takkenbossen of een wiep. Dat laatste gebeurt met meerdere werkers tegelijk. Zij bestaat uit een korttandige gaffel met dille en een houten steel (ca. 90 cm). De bakker gebruikt de takkenbosvork om de takkenbossen in de oven te plaatsen en vooral om het hout in de oven te spreiden. Dit model heeft een langere steel (ca. 1-2 m) die in een lange dille steekt (zo’n drie maal langer dan het werkend deel). De lange dille verhindert het verbranden van de steel. Zie ook rakelijzer. [MOT]
Tamponneerkwast (m.)
De tamponneerkwast wordt gehanteerd bij decoratieve technieken en het mat schilderen van grote effen vlakken, Door de kwast gelijkmatig en loodrecht met de muur op de nog natte verflaag in te kloppen, krijgt de muur een gelijkmatig dof uitzicht en worden strepen van verfkwasten weggewerkt (1). Met slaande bewegingen kan men ook een stippeleffect aanbrengen in een natte verflaag, bv. in de dieper liggende panelen van binnendeuren (2). Het is een borstel met lang, bleek en stug varkenshaar, dat met koperdraad door de openingen van de voetplaat wordt getrokken (3). De gebogen houten steel staat niet in het verlengde van de haren maar dwars op het rechthoekige blok. Er bestaan modellen met open of gesloten beugelvormig handvat en ook een tamponneerroller, die sterk gelijkt op andere verfrollers (4). De tamponneerkwast is niet te verwarren met sommige behangersborstels en blokkwasten. [MOT] (1) VAN DER KLOES & VAN DER BEEK 1908/2: Handleiding van den verver en glazenmaker: 60, 113. ZWIERS...
Tandbeitel (m.)
De tandbeitel is een beitel (ca. 14-30 cm) met een verbreed, afgeplat en getand uiteinde en die volledig van metaal is of een houten hecht (1) heeft. Het aantal tanden ligt tussen 2 en 20 en ze kunnen rechthoekig, trapezoïdaal of driehoekig van vorm zijn - afhankelijk van de hardheid van de te bewerken steen - en in een rechte of een gebogen lijn staan. Naast de vaste tandbeitel bestaat er ook een tandbeitel met inzetstuk (2). Na het voorbewerken van de steen met de puntbeitel gebruikt de steenhouwer de tandbeitel in combinatie met de houten steenhouwersklopper of de metalen steenhouwersklopper om te nivelleren. [MOT] (1) Tandbeitels met houten hecht (en stompe tanden) worden meestal gebruikt voor zachte steensoorten. (2) Bijv. JANSE: 125.
Tandenborstel (m.)
Door tandpasta op de borstelharen van een tandenbostel aan te brengen en er 2 à 3 maal per dag je tanden en kiezen mee te poetsen, verwijder je voedselresten en tandplak. Zo bestrijd je tandcariës, tandvleesaandoeningen en een slechte adem (halitose). Een voorloper van de tandenborstel is de 'miswak', een soort kwastje uit de wortel van de arakboom (salvadora persica). Al in het Oude Egypte gebruikte men dit om de tanden schoon te maken, en het was lange tijd de enige vorm van mondhygiëne. Toch wordt de miswak nu nog veel gebruikt in grote delen van Azië en Afrika en in een deel van de Verenigde Staten. De tandenborstel heeft meestal een klein rechthoekig borstellichaam (ca. 2 - 2,5 cm x 1 - 1,5 cm) met korte dicht op elkaar staande borstelharen van niet meer dan 1 cm lang en heeft een hecht van ca. 15 – 17 cm in het verlengde ervan. De borstelharen kunnen van varkens- paarden- of dassenhaar zijn (1) en vanaf eind jaren dertig ook uit nylonvezels. De steel kan bestaan uit been, ivoor,...
Tandenbreker (m.)
Wanneer de tanden van een paard geïnfecteerd raakten, gebruikte de dierenarts of hoefsmid soms een tandenbreker (1) om het uitstekend deel van de tand in de mond te breken. Het gaat om een metalen staaf van 70 à 100 cm lang met een, meestal uitschuifbaar, recht of T-vormig handvat. Aan het uiteinde is er een metalen plaatje met twee vierkante gaten, soms met smalle mesjes tussen beide (2). Dit werkend deel wordt horizontaal rond en tegen de kies geplaatst. Met een enkele stevige klap op het hecht breekt het werkend deel de kies. Er bestaan ook beitelvormige modellen (3). Nadien werd de tand bijgewerkt met een kiezenrasp. [MOT] (1) Eigen Nederlandse benaming onbekend. Vertaling van het Franse casse-dents. (2) BOUCARD 2006: sv casse-dents, piston, rabot odontriteur. (3) Handelscatalogus John Reynders & Co., Veterinary instruments, 1883: 23-24.
Tandentang (v.)
De tandarts beschikt over een stel - een minimum van tien - tangen om de tanden uit te trekken. De richting van de bek, zijn openingswijdte en de vorm van de kaken zijn telkens aangepast aan bepaalde tanden. Er bestaan tangen voor de bovenste en voor de onderste tanden, voor de linker- en voor de rechtertanden, voor de snij- en de hoektanden, voor de maaltanden en voor de wijsheidstanden. [MOT]
Tandschaaf (v.)
De tandschaaf dient om twee vlakken die samengelijmd moeten worden, ruwer te maken opdat de lijm zou houden; ook om zeer harde houtsoorten te bewerken (1). Het is een kleine blokschaaf waarvan de nagenoeg verticale beitel over de helft van zijn lengte, aan de bovenzijde, kleine evenwijdige groefjes vertoont zodat de snede getand is (2). Zie ook steilblokschaaf. [MOT] (1) FELIBIEN: 187. (2) BERGHUIS b: 56 onderscheidt een grove van een fijne tandschaaf.
Tang om slaghoedjes in te zetten/uit te stoten (v.)
Zie ook het toestel om slaghoedjes in te zetten/uit te stoten. Deze nieuwe werktuigfiche is in opbouw. [MOT]
Tang voor bijenramen (v.)
Voor het verzamelen van de honing of het controleren van de bijenkasten kunnen (1) de ramen, nadat ze met de bijenraamheffer lichtjes zijn losgewrikt, met een tang voor bijenramen uit de kast worden genomen. Een tang voor bijenramen waarbij de ramen langs de bovenzijde uit de kast worden genomen is een U-vormig werktuig uit twee scharnierende gelijke delen. De uiteinden zijn afgeplat en lichtjes omgebogen of vormen een haak. Het werktuig is meestal voorzien van een veer en is soms gecombineerd met een bijenraamheffer. Een tang voor bijenramen voor kasten met achterbehandeling, d.i. waarbij de raten via de achterzijde worden uitgenomen, en met warme bouw (2) bestaat uit twee hefbomen van de eerste soort (totale lengte = 26 cm), die rond een op ca. een derde van hun lengte geplaatste spil draaien. De platte bek staat haaks op de armen die voorzien zijn van een bladveer. MUSSCHE: 20 vermeldt een gecombineerd werktuig in gepolierd staal met hefboom. Het dient om de ramen los te maken en uit...
Tang voor handtas-armaturen (v.)
Om de randen van het leder te beschermen en om de bevestiging van handvatten en sluitstukken mogelijk te maken, worden handtassen soms voorzien van een armatuur. Er bestaan verschillende tangen om dit armatuur aan te brengen. Zij hebben allemaal een haakvormige bovenkaak die recht naar beneden geplooid is en met het uiteinde op de rechte benedenkaak terechtkomt. De haakvormige bovenkaak heeft steeds een andere vorm afhankelijk van het doeleinde. Zo kan deze wigvormig zijn om de U-vormige groef van het armatuur te openen zodat het leder erin kan geplaatst worden. Dat gebeurt met een tang met een dunne bovenkaak; het leder wordt over de kaak geplaatst, het armatuur wordt tussen de kaken gevat en het leder wordt in het armatuur geduwd. Het armatuur wordt dichtgeknepen met een tang met een dikkere, in doorsnede rechthoekige haakvormige bovenkaak. [MOT]
Tang voor schapenstaart (v.)
Tang voor het afbinden van de staarten en van de testikels van lammeren. De bek van deze tang bestaat uit vier pinnen. Daarmee kan de veeboer een elastiek openspannen en die rond de staart of rond de balzak van het lam plaatsen om hem af te binden. Het gedeelte na de elastiek sterft uiteindelijk af door een gebrek aan bloedcirculatie. [MOT]
Tang voor smeltveiligheid (v.)
De elektricien gebruikt een tang voor smeltveiligheid om de patronen van smeltveiligheden te installeren en te verwijderen. Afhankelijk van het type patroon - bv. cilindrisch patroon, glazen zekering CEHESS, enz. – en dus ook van het aantal volt wordt een ander model van tang gebruikt. Het werktuig bestaat uit een plastic, vroeger bakeliet, tang (ca. 20 cm) met afgeronde bekken. Soms is er een mof in rubber bijgeleverd voor het hanteren van glazen zekeringen. Voor de patronen van zware smeltveiligheden (tot 12000 V) die vroeger gebruikt werden in kleine verwerkingsbedrijven (van bv. verlichtingsarmaturen) werd een lange (ca. 115 cm) (1) houten tang met porseleinen isolatoren op de armen gebruikt. De tang kan al dan niet voorzien zijn van een aarding in de vorm van een kabel. Zie ook sleutel voor DIAZED-smeltveiligheid. [MOT] (1) E & E: 353; vermeldt dat deze tang in 2 maten bestaat en toont ook een ander model.
Tangpraam (v.)
De tangpraam is een metalen of houten tang bestaande uit twee hefbomen van de tweede soort (zie glossarium), die door middel van een scharnier, een ring of een touw met elkaar verbonden zijn. De twee armen zijn recht of gebogen. In het eerste geval zorgt de verbinding ervoor dat er ruimte overblijft wanneer het werktuig dichtgeknepen wordt; zo wordt de lip niet geplet. De dubbele boog in het tweede geval heeft dezelfde bedoeling. Een heugel op een van de armen en een ring op de andere maken het mogelijk het werktuig in een bepaalde stand te houden; een touw dat aan een arm vast is, vervult dezelfde rol. De tangpraam knijpt de zeer gevoelige bovenlip (1) van een paard tijdens een behandeling om de aandacht van het dier af te leiden én om een kalmerende en verdovende werking teweeg te brengen bij verontrustende (bv. oogverzorging) of pijnlijke ingrepen (vgl. praam) (2). [MOT] (1) Volgens ''Antique medical instruments'': 226 zou de tong gevat worden, maar er schijnen geen andere sporen te...
Tapeindtrekker (m.)
De tapeindtrekker (1) is een ijzeren staaf, gelijkend op een schroefboorijzer, met linkse schroefdraad. Hij wordt bediend door het uiteinde in een wringijzer of kleine kruk te steken.Hij dient om vastzittende schroeven en bouten terug uit een werkstuk te kunnen trekken, wanneer deze niet voldoende gegrepen kunnen worden met andere middelen, omdat ze gebroken zijn, geen hoofd meer hebben of vastgeroest zijn. Om linksom te kunnen draaien, wordt een klein axiaal gat geboord (2). [MOT] (1) Tech-Term: 24.16(2) LADIGES: 101 sv 'tapeind-uithaler'
Tapijthaakje (o.)
Deze nieuwe werktuigfiche is in opbouw. [MOT]