ID-DOC: algemeen zoeken

Hieronder kan u een algemeen trefwoord invoeren en een algemene zoekactie doen. 

Geef ons een seintje als je problemen ondervindt met deze pagina via info@mot.be.

Zoek naar: werktuig


Zoekresultaten 1,301 - 1,350 1,387 resultaten gevonden
Vuurtang (v.)
Met een vuurtang kan men brandende stukken hout verplaatsen. Ze is vrij lang, zodat de handen op voldoende afstand blijven van het vuur en de brandende stukken hout. Vaak is de vuurtang onderdeel van een haardset, waaronder zich ook een asschop, een vork en een borstel kunnen bevinden. De vuurtang verschilt sterk van de kooltjestang, die lichter en vaak korter is. Ze is dan ook enkel bedoeld om een kooltje uit de haard te nemen en er de pijp mee aan te steken. Zie ook sinteltang. [MOT]
Vuurzweep (v.)
De vuurzweep is een handwerktuig dat de brandweer gebruikt om een lopend vuur in gras, heide, enz. al kloppend te doven. Het vervangt de gewone twijgen die vroeger gebruikt werden. De vuurzweep bestaat uit een 10-tal soepele ijzeren banden die waaiervormig in een houder zijn geklemd waarin een lange houten steel (ca. 200 cm) steekt. Te onderscheiden van de palingschaar. Zie ook zwabber. [MOT]
Wafelijzer (o.)
Vroeger bakte men wafels met twee soorten wafelijzers. Het éne is een vrij grote tang (ca. 35-100 cm lang) met gekruiste armen en een bek met platte, rechthoekige of ronde kaken (ca. 13-27 cm breed); bij het andere hebben de kaken opzij een scharnier zodat ze als een boek opengaan. De grootte van de bek varieert en de kaken kunnen aan de binnenzijde vlak of met vierkantige nopjes bedekt zijn, respectievelijk om dunne, vrij harde wafels en dikke, zachte wafels te bakken. Bij sommige wafelijzers met rechthoekige kaken is het mogelijk om twee wafels tegelijk te bakken. In de kaken kunnen ook motieven uitgespaard zijn, bv. om hartvormige wafeltjes te bekomen. Het tangvormig wafelijzer werd op een drievoet boven het vuur geplaatst; het andere model in een steun op de kachel gelegd. De armen hebben vaak een ring- of knopvormig uiteinde; soms is één van de armen voorzien van een ovaal, scharnierend oog of slot om beide steeleinden te kunnen samen hechten. Zie ook het hostie-ijzer en tosti-ijzer....
Wagenmakerspasser (m.)
De wagenmakerspasser is een zes-kantig houten blok waar, in elk vlak, drie ijzeren punten steken. Met deze passer tekent de wagenmaker de diameter van de naven af. [MOT]
Walkmes (o.)
Een walkmes is een stok (30-40 cm lang, 3-4 cm dik) met aan één uiteinde een lange nagel (ca. 10 cm) die er schuin en dwars door geslagen is. Bij het walken, het met de hand kneden van de klei, snijdt men de massa klei in twee met dat werktuig. [EMABB]
Wan (v.)
De wan is een grote (ca. 90-100 cm bij 75 cm), platte schaalvormige korf zonder opstaande rand aan één zijde. Ze is gemaakt uit tenen en voorzien van twee wilgenhouten of hazelaren handgrepen. In tegenstelling tot de graanzeef waarbij men op grootte van het materiaal sorteert, worden bij de wan, evenals bij de wanschop de graankorrels (het koren) van kaf, kortstro en andere onzuiverheden gescheiden door het verschil in gewicht. Door de wan te schudden in een cirkelvormige beweging of op te werpen samen met een verplaatsing van achter naar voor, worden de lichte onzuiverheden in het graan door de wind of de tocht weggeblazen. De zwaardere worden met de hand, eventueel met een pluim, verwijderd. Dat werk gebeurde buiten of in de schuur waar men dan voor tocht zorgde (1). [MOT] (1) Een korf zou ook gebruikt worden om het graan door middel van water te zuiveren: het gevulde recipiënt wordt in de stroom van het water gedompeld en het kaf drijft weg. De korrels worden achteraf op een mat in...
Wandelstok met vorkje (m.)
Vorkje, met twee - in doorsnede - vierkantige tanden (ca. 5-10 cm), meestal geschroefd in een ijzeren of koperen dille, waarin een steel (ca. 70-100 cm) steekt. Laatstgenoemde is meestal een ruwe stok van hazelaar of een gedraaid stuk uit essenhout. De tanden - met een onderlinge afstand van ca. 4 à 5 cm - zijn meestal bot, doch soms ook (heel) scherp. Verondersteld (1) wordt dat dit vorkje door de postbode op het platteland wordt gebruikt om loslopende dieren, zoals honden, ganzen of varkens, op afstand te houden. [MOT] (1) Zie Het vorkje van de 19de eeuwse postbode. Wapen of statussymbool?, Johan David in 'Eigen Schoon en De Brabander', 76 (1993), p. 87-90.
Wasboender (m.)
Vroeger gebeurde het wassen met de hand. Na het koken van het wasgoed werd elk stuk ingezeept met fijngeraspte zeep (zie zeeprasp) en schoongewreven. Dat kan met de handen alleen maar men kan ook een wasbord en -boender gebruiken, d.i. een borstel zonder handvat met een houten ovaalvormig borstellichaam (ca. 18-20 cm bij 5-6 cm; dikte 2 cm) voorzien van een aantal (ca. 75) niet doorboorde gaten waarin haarbundels (ca. 3 cm lang) uit chiendent (hondsgras) of kunststofvezel steken. De rand van het borstellichaam is afgeschuind en daardoor staan de buitenste haarbundels naar buiten gericht behalve waar men de wasboender vastneemt: daar is de rand recht en ontbreken de haarbundels. [MOT]
Wasbord (o.)
Vroeger gebeurde het wassen met de hand. Na het koken van het wasgoed werd elk stuk ingezeept met fijngeraspte zeep (zie zeeprasp) en schoongewreven. Dat kan met de handen alleen maar men kan ook een boender en een wasbord gebruiken, d.i. een geribbelde plank, later een gegalvaniseerde plaat (ca. 40-60 cm lang; ca. 30-50 cm breed). De plank heeft soms een houten verlengstuk met opstaande randen voor het wasgoed. Zie ook wasklopper. [MOT]
Wasbreektang (v.)
Een wasbreektang heeft holronde, dwars gegroefde kaken. De as kan zich tussen kaken en armen bevinden maar ook aan het kopuiteinde. In dat laatste geval vertoont de wasbreektang gelijkenis met de notenkraker (1). De kaken worden om de hals van een verzegelde fles gekneld om zo de was te breken. Te onderscheiden van de champagnetang waarmee men de muselet doorknipt. [MOT] (1) In ''Nouveau Larousse Illustré'': s.v. dégoudronnoir staat een afbeelding die verdacht veel op een notenkraker gelijkt.
Wasklopper (m.)
Vroeger gebeurde het eigenlijke wassen nadat het wasgoed gekookt was. De loog en het reeds opgeloste vuil, evenals de laatste vlekken moesten met zeep verwijderd worden. Dit gebeurde met de hand alleen, op een wasbord of met een wasklopper (ca. 30 bij 10 cm). Dat laatste is een houten spaanvormige klopper - te onderscheiden van de kurkenklopper en de strijkklopper - waarmee op de was geklopt werd, die men op een steen of plank legde. [MOT]
Wasroerder (m.)
Een wasroerder is een stok of spatelvormig houten handwerktuig (ca. 65-90 cm lang) waarmee men het wasgoed in de ketel roerde. Het blad is langwerpig (ca. 20-30 cm lang; ca. 6-11 cm breed) en de lengte bedraagt ongeveer 1/3 van de lengte van de steel. [MOT]
Wasstamper (m.)
Vroeger gebeurde het eigenlijke wassen nadat het wasgoed gekookt was. Dat gebeurde eerst met de hand, op een wasbord of met een wasklopper. Later verscheen de wasstamper, waarmee men al staande en zonder de handen in het water te steken, het wasgoed kon stampen of stuiken, d.i. door stoten schoonmaken. De eerste exemplaren waren van hout, veelal bestaande uit een lange T-steel (ca. 50-90 cm) met onderaan een cirkelvormig gedeelte met een reeks pootjes eronder, waarmee men het wasgoed ook roerde, door het werktuig heen en weer te draaien (zie wasroerder). De latere, metalen exemplaren bestaan uit een ijzeren of koperen dubbele stolp met gaten. De buitenstolp zit aan de steel vast, de binnenste beweegt door middel van een veer. Dankzij de gaten, en eventueel een kogel, ontstaat er telkens een zuigende beweging. [MOT]
Wastang (v.)
Met een wastang kon men veilig hete was uit de wasketel nemen.  Ze was meestal van (beuken)hout omdat dit geen vlekken maakt, licht en goedkoop is. De metalen onderdelen zoals draaispil of veer waren vaak van koper, omdat de tang zeker niet mocht roesten. Er bestaan echter ook wastangen van ijzer en rubber of van plastic. [MOT]
Waterpomptang (v.)
Met een waterpomptang draait men koppelingen aan of los. De bek is recht of holrond en binnenin getand om een betere grip te hebben. In één van de armen is een getande gleuf waarin de draaispil kan bewegen. Men kan zo de opening van de bek verstellen zonder een schroef los te maken. Afhankelijk van het model heeft men een zestal standen met telkens een andere breedte. De loodgieter gebruikt ook gelijkaardige tangen als de pijptang, de fitterstang of de pijp- en fitterstang. [MOT]
Watersleutel (m.)
Heel grote (ca. 1 m) geheel metalen dopsleutel met vast T-vormig uiteinde waarmee het werktuig gedraaid wordt. Een arm van de T is wigvormig gesmeed. Er bestaat ook een model met een gaffelvormig werkend deel. (zie foto van BRoys) De watersleutel dient om de hoofdkraan van een huis, die zich in de grond bevindt, open of toe te draaien. Met het wigvormig uiteinde verwijdert de waterfitter het gietijzeren deksel boven de kraan. Zie ook dopsleutel voor spoorschroeven. [MOT]
Werfknipmes (o.)
Het werfknipmes is een zakmes voorzien van hulpmiddelen om op een bouwwerf te werken. Men herkent het aan de klinksleutel, al dan niet in combinatie met een vierkante of stervormige holte, waarmee men een deur kan openen zonder kruk op het slot. Wanneer bij werkzaamheden tijdelijk een vierkante staaf in het gat voor de deurklink steekt, klemt men de holte rond deze staaf om de deur te openen. [MOT]
Wethout (o.)
De werktuigen die zeer scherp moeten zijn, worden niet alleen met een wetsteen geslepen maar ook met een stuk zacht hout. De klompenmaker gebruikt voor zijn krammes, zijn zoolmes, zijn teenmes en zijn hielmes een stuk wilg van een zestigtal centimeter, dat tussen zijn snijpaard en zijn buik klemt. Het wethout waarmee de landbouwer zijn zeis wet, is een langwerpig (ca. 40-65 cm/5-8 cm) stuk hout, vaak populier, met één smaller uiteinde dat als handvat dient. Niet zelden wordt dat wethout op de steel van de zeis bevestigd door middel van een houten pin. Bij het slijpen wordt het wethout vochtig gemaakt (zie wetsteen) en eventueel met wat zand bestreken. [MOT]
Wetleer (o.)
Met een wetleer scherpt men een scheermes, door het er met lichte druk heen en weer over te wrijven. Het bestaat uit een lederen riem met aan één korte zijde een handvat en aan de andere een ring die bv. aan een deurkruk kan gehangen worden en zo opgespannen wordt. Een bijzonder model is een wetleer in de vorm van een riem die automatisch in een cilindrische houder oprolt wanneer men hem loslaat (1). Bij een ander model is het leder over een metalen raam gespannen en kan het met een schroef aangespannen worden. Vaak is het een langwerpig (ca. 20-45 cm lang; ca. 4-10 cm breed) houten plankje, soms met overlangse groeven, waarover aan één of beide zijden een stuk leder gespannen of gelijmd is. Aan één korte zijde is er al dan niet een recht handvat. In enkele gevallen zit er vlas tussen het plankje en het leder. Soms bevindt er zich aan de andere zijde van het plankje een oliesteen/watersteen. Het kan ook een langwerpig houten doosje zijn met een strip leder erop; in het doosje kan het...
Wetstaal (o.)
Keukenmessen worden geslepen met een messenslijper, een heel gladde wetsteen of een wetstaal. Dat laatste heeft een staafvormig werkend deel (ca. 10-30 cm lang) dat in doorsnede rond is, vaak met fijne groeven in de lengte en een recht houten, hertshoorn of plastic hecht. De staaf is van hoogwaardig gehard staal. Tussen hecht en werkend deel is er meestal een stootplaatje als bescherming voor de vingers. Een model van de schoenmaker heeft uitzonderlijk geen hecht maar een afgeplat stalen uiteinde (1). Het mes wordt herhaaldelijk in één beweging over het wetstaal gehaald, totdat het opnieuw scherp is. Te onderscheiden van het splitsijzer. [MOT](1) SALAMAN 1986: 44. Exemplaar MOT V 90.0167 werd door de fabrikant benoemd als Schumacherstahl.
Wetsteen (m.)
Langwerpige steen (ca. 20-30 cm bij 2-4 cm) om werktuigen te slijpen, hoofdzakeliijk de zeis, de zicht, de sikkel en allerhande messen. Het gereedschap voor houtbewerking wordt doorgaans op de slijpsteen en de oliesteen geslepen maar de houthakkers, de timmerlieden, de dekkers enz. hebben vaak een wetsteen in hun gereedschapszak om, zo nodig, hun bijl te slijpen. De werktuigen die zeer scherp moeten zijn, worden niet met een wetsteen maar met een stuk zacht hout (zie wethout) of leder (zie wetleer) geslepen. Zowel natuur- als kunststeen worden gebruikt en de vorm kan sterk variëren: de doorsnede kan rechthoekig zijn, rechthoekig met afgeronde hoeken, ovaal of rond; in de lengte kan het werktuig rechthoekig zijn of in twee punten eindigen. Door het veelvuldig gebruik hebben sommige stenen grillige vormen. Een gebroken steen wordt vaak in houten handvat gestoken om hem langer te maken. De maaier draagt zijn wetsteen in een slijpbus van hout, hoorn, plaatijzer of leder, die hij aan zijn...
Wiedhaak (griend) (m.)
Indien in de grienden, tussen de stoven van de hakgrienden (zie rijshaak), het onkruid, zoals distels, braamstruiken en lang opgeschoten gras, niet meer met de schoffel kan worden gewied, dan wordt het met de wiedhaak afgesneden (1). Het kan ook met de zeis worden gemaaid. Het onderhoud gebeurt tweemaal per jaar in de zomermaanden, met uitzondering van het eerste en tweede levensjaar na het hakken of snijden van de loten, waarbij het meerdere keren nodig kan zijn. De wiedhaak bestaat uit een sikkelvormig blad (grootste breedte is ca. 6 cm) waarvan het uiteinde om een korte steel (ca. 30-35 cm) is geplooid en daaraan wordt vastgespijkerd. Een haakje verbindt het blad en de binnenzijde van de steel en voorkomt het achteroverbuigen van dat blad. Er bestaan modellen voor linkshandigen en voor rechtshandigen. Een minder courant model met angel bestaat ook. [MOT] (1) In de snijgrienden gebeurt het wieden met een sikkel (HESSELING: 54).VAN BREEN: 51 meldt "een gewone sikkel, waarmee men riet...
Wiedhaakje (o.)
Handwerktuig dat bestaat uit een in doorsnede vierkantig (ca. 1 cm), gebogen blad (ca. 6-8 cm lang), eindigend in een spitse punt. Het is haaks in een relatief lange (ca. 25-35 cm) houten steel bevestigd, die op het uiteinde verbreedt.Het wordt gebruikt om tussen planten onkruid te wieden (1).Zie ook wiedvorkje en voegenkrabber (tuinier). Het lichte werktuig gelijkt sterk op sommige modellen van een handhaak, die van oorsprong Japans zou zijn maar meestal zwaarder is. [MOT](1) Handelscatalogus DICK, More than tools, Metten, 2010: 228: Gardening Cat's paw claw.
Wiedvingerling (m.)
Een wiedvingerling is een metalen hulsje (ca. 10 cm lang) met onderaan een afgerond plaatje, dat over de wijsvinger geschoven kan worden en waarmee men onkruid en mos kan verwijderen. Het is vooral geschikt om tussen tegels en stenen te werken of wanneer er weinig plaats is tussen de planten. Zie ook voegenkrabber (tuinier). [MOT]
Wiedvorkje (o.)
Het wiedvorkje is een gesmeed - nu ook van gestanst plaatijzer - vorkje met twee tot vijf tanden (ca. 3-8 cm lang; ca 0,5-3 cm tussen de tanden) en een kort hecht - uit hout, aluminium of kunststof - waarmee de tuinier en de bloemenkweker losse grond rond een plant omwoelen en onkruid verwijderen. Te onderscheiden van de penwortelsteker en het spitgreepje. Zie ook plantschopje, wiedhaakje en klauw met korte steel. [MOT]
Wiegmes (o.)
Mes met een langwerpig naar boven gebogen blad met op elk uiteinde een knopvormig handvat waarmee al schommelend gehakt wordt. Door het mes op en neer te bewegen, te 'wiegen', kan men groenten (1) of vlees fijn snijden. Veelal werd het wiegmes in combinatie met een trapeziumvormig of rechthoekig hakbord met drie opstaande randen gebruikt, zodat de gesneden waren bij elkaar gehouden werden. Er wordt ook op een hakblok gewerkt. Er bestaan ook dubbele, driedubbele en vijfdubbele wiegmessen, met respectievelijk twee, drie en vijf bladen om dus twee, drie tot vijf keer zo snel te snijden. [MOT] (1) Daarvoor wordt ook het groentehakmes gebruikt.
Wiek (werktuig) (m.)
De wiek van een kip of van een duif wordt als werktuig voor verscheidene doeleinden gebruikt (1). De tekenaar veegt er na het gommen de ontstane vezeltjes mee weg en bij het tekenen met houtskool, het te veel aan zwart. Nadat het brood in de met hout gestookte oven gebakken is, wordt de as op de onderzijde met een wiek afgeveegd. Op school wordt het bord soms geveegd met een vleugel of een bos veren (2). De wiek van een gans of een ganzenveer (3) worden ook als bijenborstel gebruikt. [MOT] (1) Eén pluim wordt gebruikt door de vergulder en de miniatuurschilder om het fijngemalen radeerpoeder te verwijderen. (2) Men spreekt dan van "pennenwisser". Tot hetzelfde doelt dient de bordenwisser. (3) HALLEUX: 311.
Wielmoersleutel (m.)
Metalen dopsleutel (diam. 17 tot 23 mm) waarmee de wielmoeren van auto's (1) aan- en losgedraaid worden. Het kan om een enkele min of meer L-vormige dopsleutel gaan, al dan niet met een wigvormig geslepen hecht waarmee de wieldop verwijderd wordt. De enkele dop met booromslag komt ook voor. Minder courant is de enkele dop met druif, waar de twee armen ook dienen als vliegwiel en een losse top (de druif) het mogelijk maakt de sleutel snel te doen draaien. De wielmoersleutel kan ook een vierarmige kruisvormige sleutel zijn, met vier verschillende maten (2) of zelfs een zesarmige. Soms wordt een bougiesleutel gecombineerd met een wielmoersleutel. Zie ook ringsleutel voor wiel. [MOT] (1) Voor tractoren bestaan er wielmoersleutels met een diameter van 38 mm. (2) Men spreekt dan soms van kruissleutel.
Wigsleutel (m.)
De wigsleutel (1) is een metalen T-vormige inbussleutel waarmee de drukker sluitwiggen vastzet voor de spatiëring van het zetsel in het vormraam. Er bestaan verschillende modellen naargelang het model van sluitijzers (2). Een sluitwig bestaat uit twee metalen wigvormige blokjes met een specifieke vertanding, soms schenen genoemd. De tanden grijpen niet rechtstreeks in elkaar maar de inbussleutel past er perfect tussen of vormt de verbinding middels een klein ijzeren rolletje. Zo kan de drukker de sluitijzers gelijkmatig van elkaar verwijden of vernauwen om het zetsel vaster te zetten of opnieuw los te maken. Door formaatwit of holwit tussen de zetblokjes te plaatsen, bekomt men de gewenste spaties en alinea's in het druksel. [MOT] (1) MIDGLEY, R. & LAWTHER, G.: 37. (2) SCARON E., De leerling drukker, Turnhout, 1928: 20-23 geeft een bondig overzicht van houten en metalen sluitmaterieel.
Wijzertang (v.)
Met behulp van de wijzertang klemt de uurwerkmaker de horlogewijzer vast. Dit is nodig wanneer hij het gat wil verbreden waarmee de wijzer op de staaf bevestigd is. Door beide kaken van de wijzertang zijn een negental gaten van verschillende doorsnede geboord. De uurwerkmaker plaatst de wijzer in de bek tegenover het gat van de gewenste grootte. Vervolgens kan hij met een ruimer door de gaten van de bek het gat van de wijzer vergroten zonder dat de wijzer kan verschuiven. [MOT]
Wildschaar (v.)
Grote schaar (ca. 25 cm lang) waarmee men botjes van gevogelte doorknipt. Zij heeft gebogen bladen, waarvan één getand is en eventueel een diepe inkeping net boven de as heeft om dikkere botjes - die men op deze plaats doorknipt omdat men daar de meeste kracht kan uitoefenen - bij het knippen goed vast te houden. Veelal bevindt er zich tussen beide armen een veer die de schaar steeds weer open duwt. Een haakje aan het uiteinde van één van armen of een knopje ter hoogte van de veer zorgt ervoor dat de schaar gesloten blijft als zij wordt opgeborgen. [MOT]
Wimperkruller (m.)
Voor het maquilleren kan men de wimpers licht krullen met een wimperkruller. Deze zorgt er ook voor dat de wimpers mooi evenwijdig naast elkaar staan, zodat ze niet aan elkaar kleven wanneer men de mascara aanbrengt. De kaken van de wimperkruller volgen de vorm van het oog en zijn halfrond. Op de binnenste kaak zit een rubberen beschermingsrandje zodat de wimpers niet beschadigd worden bij het krullen. [MOT]
Winkelhaak (m.)
L-vormige haak waarmee men constructies vrij zuiver op haaksheid kan controleren. Hij wordt tevens gebruikt als hulpmiddel om met een potlood, afschrijfpunt of een Japanse afschrijfpen houten voorwerpen af te schrijven. Er bestaan verschillende modellen, vaak eigen aan een bepaald beroep. De schrijnwerker gebruikt meestal een winkelhaak (1) bestaande uit een metalen, houten of plastic blok waarin een stalen blad (ca. 15-30 cm) is bevestigd. Het blok is soms door ijzeren of koperen beslag beschermd tegen sleet (2). Soms vormt de verbinding tussen blad en blok een hoek van 45° zodat hij als verstekhaak kan fungeren; het blad is eventueel voorzien van een maatverdeling. De schrijnwerker gebruikt ook wel een model dat volledig uit hout is vervaardigd. De grotere modellen zijn voorzien van een aanslag (3),d.i. een nokje dat op de af te tekenen plank of paneel rust en zo de winkelhaak ondersteunt. Metaalbewerkers gebruiken een winkelhaak die ofwel uit één geheel is samengesteld, ofwel waarvan...
Witborstel (m.)
Bandkwast (1) van extra-groot formaat waarmee muren worden gewit, d.i. met witkalk bestreken. De witborstel bestaat in verschillende modellen: de ronde, de platte en de kromme witborstel. De ronde witborstel heeft een ingeslagen steel, soms ook doorgeslagen (2) die in het midden van de ronde (diameter ca. 5-6 cm) kwast steekt, waarrond een ijzeren ring en woeling zit. Het werkgedeelte met vlak werkeinde bestaat uit lang (ca. 10-15 cm) (zacht) varkenshaar sterk gemengd met paardenhaar. De platte witborstel is volledig uit blank of zwart chinees varkenshaar, ook uit een binnenvulling van grijs haar en een buitenvulling van wit haar, sterk gemengd met paardenhaar. Het werkeinde is steeds vlak. Het werkgedeelte (breedte ca. 7,5 – 12,5 cm; haarlengte tot ca. 8,5 cm) is in een platte bus, uit zwaar blik of koperplaat, met een dubbele rij doorgeslagen en omgeklonken spijkertjes bevestigd (3). Langs de andere zijde van de bus steekt een platte (ca. 1-2 cm) steel, bevestigd met een paar doorgeslagen...
Witloofmes (o.)
Het witloofmes dient om op het veld het loof van de cichorei (Chicorium intybus L. var foliosum) af te snijden. Het is een klein (ca. 20 cm) en licht (ca. 25 gr) mesje met recht blad en gladde snede, dat makkelijk in de hand ligt. Het lemmet wordt vaak gewet, waardoor de snede ietwat hol wordt. Het hecht kan van hout of plastic zijn. [MOT]
Worsthoorntje (o.)
Met een worsthoorntje kan men worsten stoppen.  Het is een trechter (ca. 10-15 cm lang) van metaal of email (1) waar het vlees meestal met de duim doorheen wordt geduwd. Een goed gereinigde darm wordt over het buisvormig uitgangsstuk gehangen en wordt zo gevuld met de vleesbrei. De slager kan ook een worstspuit of een worstpers gebruiken. [MOT] (1) De eerste waren vervaardigd van een stuk koehoorn (WEYNS 1974: 486).
Worstpers (v.)
Naast een worsthoorntje en een worstspuit kan de slager ook gebruik maken van een worstpers om worsten te stoppen of te vullen. De worstpers bestaat uit een staande of liggende (1) cilindervormig recipiënt (diameter ca. 20 cm) waar de vleesbrij (zie worstspuit) met behulp van een stamper (zuiger) die met een draaizwengel in beweging wordt gebracht, doorheen wordt geduwd. De goed gereinigde darm wordt langsheen het smallere (ca. 1,5 à 2 cm) buisvormig uitgangstuk, waar de darm overhangt, gevuld met die vleesbrij. De worstpers kan uit gietijzer, (vertind) plaatijzer, inox of plastic bestaan. Het onderstel kan op een werktablet gemonteerd worden. [MOT] (1) Bv. ''Jubileumuitgave van de Antwerpse verenigingen voor vee en vlees'': 298.
Worstspuit (v.)
Met een worstspuit maakt de slager worsten. Zij bestaat uit een metalen cilinder met smalle buis onderaan, in het midden twee handvatten tegenover elkaar en een bijbehorende houten stamper (zuiger) met kruk. Fijngehakt vlees, vermengd met vet, brood, kruiden, enz. wordt in de cilinder gestopt en met de stamper doorheen de vernauwing geduwd. De handvatten worden met twee handen gevat, terwijl men de kruk tegen de buik houdt. Een goed gereinigde darm, over het buisje gehangen, raakt zo gevuld met het vlees. De slager kan ook een eenvoudig worsthoorntje gebruiken waar het vlees met de duim doorheen wordt geduwd of gebruik maken van de zwaardere worstpers, aangedreven met een zwengel. [MOT]
Wringhaak (wasgoed) (m.)
Na het wassen werd, om het drogen te bespoedigen, de natte was uitgewrongen. Dat kon met de hand maar makkelijker ging het met een wringhaak. Dat is een S-vormige haak die op de rand van de waskuip geklemd werd. De natte was werd in de haak gepikt en de twee uiteinden vastgenomen en opgewonden; zo werd het overtollige water eruit gewrongen. Nog makkelijker ging het met een wringhaak met zwengel. Deze klemde men ook op de rand van de waskuip; ertegenover werd een gewone wringhaak of iets anders waaraan men de natte was kon vastmaken, geplaatst. Door aan de zwengel te draaien, werd het wasgoed opgewonden en uitgewrongen. [MOT]
Wringklem (v.)
Nieuwe werktuigfiche in opbouw. (1) Eenvoudige lessen over toegepaste electriciteit, voor lijnleggers van de telegraaf 2(1), 4, Brussel, 1911: 144-147.
Wrongelmes (o.)
Met een wrongelmes wordt wrongel gesneden. Het heeft een lang en rechthoekig (ca. 45 cm lang; ca. 15 cm breed) frame met een reeks evenwijdige stalen messen die, al naargelang de stand, de wrongel in verticale of in horizontale richting snijden. Aan de korte zijde bevinden zich één of twee houten handvatten. [MOT]
Zaaghaal (v.)
Voorwerp waaraan een pot of ketel bij het koken boven het vuur in de schouw gehangen wordt. Een zaaghaal heeft een langwerpig blad (ca. 70-90 cm lang; ca. 8-10 cm breed) dat aan één zijde getand is en dat eindigt in een brede (ca. 4-5 cm) haak die een omkrullend lipje heeft en waaraan de ketel gehangen wordt, een lange (ca. 90-100 cm) stang die kan glijden door een plat oog - bovenaan tegen de rugkant van het blad bevestigd - en die beneden eindigt in een haak, en een beugel die met het éne uiteinde scharniert in de haak van de stang en met het andere uiteinde onder een tand van het blad gezet kan worden. De beugel kan hoger of lager in de tanden grijpen; zo kan de hoogte boven het vuur geregeld worden. De stang eindigt bovenaan meestal in een wartel; op deze wijze kan de zaaghaal om zijn verticale as bewegen terwijl de grote ring - die aan een haak in de schouw gehangen wordt - onbeweeglijk blijft. In zeldzame gevallen eindigt de stang bovenaan in een haak (1). Er bestaan ook kleine...
Zaagvijl (v.)
De zaagvijl (1) is een zoete of halfzoete (2) driekantige vijl om de zagen te scherpen. Er bestaan dergelijke vijlen met twee angels (3). Bij het scherpen wordt het blad van de zaag meestal in een vijlblok (zie glossarium) of een zaagzetklem geklemd. De Japanse zaagvijl (Japans: metateyasuri nokogiriyou) is ruitvormig. Zij wordt gebruikt na het zetten van de zaagtanden met de zaagzethamer of het zaagzetijzer. Het scherpen van de Japanse zagen gebeurt op dezelfde wijze als de westerse; enkel de hoek van de snede is verschillend. [MOT] (1) Bij het scherpen van een zaag wordt ook een blokvijl gebruikt om af te punten (zie glossarium); de rattenstaart wordt gebruikt om, bv. bij een trekzaag, de uitsparing tussen de tanden dieper te maken. Hier wordt niet gesproken van een "zaagvijl". (2) Op de zoete vijl is de afstand tussen de tanden 0,3 mm; op de halfzoete 0,5 mm (AERTENS: 16). (3) Bv. HASBUCK afb. 277.
Zaagzethamer (m.)
Hamer om een zaag met betrekkelijk grote tanden te zetten, d.i. om de tanden op gelijke wijze te schranken (zie glossarium). Het is een stalen hamer met dubbele pen. De uiteinden ervan zijn vaak gegroefd zodat hij niet wegglijdt wanneer men op de harde zaagtand slaat. De zaagzethamer komt in verschillende maten voor. Te onderscheiden van de haarhamer die zwaarder is en een kortere steel heeft. Zie ook zaagzetijzer en zaagzettang. [MOT]
Zaagzetijzer (o.)
Handwerktuig om een zaag te zetten, d.i. om de tanden op gelijke wijze te schranken (zie glossarium). Het is een ronde of rechthoekige plaat (1) met vier tot acht steeds bredere inkepingen, meestal op een korte steel (ca. 10 cm) bevestigd (vgl. snoekbek). Vroeger was het zaagzetijzer met een balkenrits gecombineerd, thans met een schroevendraaier. De vakman steekt een tand van de zaag in de inkeping waarvan de breedte overeenkomt met de grootte van de tand. Door een neerwaartse druk op de steel buigt hij de tand. Hij slaat een tand over en begint opnieuw over de hele lengte van de zaag; dan draait hij de zaag om en buigt de andere tanden. Met het gewoon zaagzetijzer wordt de hoek tussen de tanden en het blad met het oog geschat. Om gemakkelijker te kunnen werken, worden er zaagzetijzers met verstelbare geleider gefabriceerd. Daar het werktuig nog een grote vaardigheid vereist, wordt de voorkeur aan de zaagzettang gegeven. Zie ook zaagzethamer. [MOT] (1) Soms uit een schaafbeitel vervaardigd:...
Zaagzetklem (v.)
Wanneer men de tanden van een zaag wil zetten (zie zaagzetijzer en zaagzettang) en/of vijlen (zie zaagvijl), kan men het zaagblad in een zaagzetklem vastzetten. Die bestaat uit twee houten plankjes (ca. 10-50 cm lang) die met één of meerdere schroeven aangespannen kunnen worden. Er bestaan losse en vaste modellen die aan de werkbank vastgeschroefd kunnen worden. [MOT]
Zaagzettang (v.)
De tanden van een zaag dienen geregeld gevijld (zie zaagvijl) en gezet te worden om te vermijden dat de zaag vastloopt tijdens het zagen. De tanden worden dan buitenwaarts om beurt naar links en naar rechts gebogen. Men kan dit o.a. doen met een zaagzettang. Deze buigt de tand wanneer men de armen dichtknijpt. De tangen kunnen vrij sterk verschillen van model tot model, maar de meeste tangen bieden de mogelijkheid om via schroeven de tang aan te passen aan de gewenste buigingsgraad en de grootte van de tand. Vroegere zaagzettangen daarentegen zette men op de tand. Men sloot de tang en boog de tand vervolgens door de tang naar beneden te drukken. De gehele tang werd dus gebruikt als hefboom en vaak belette een verstelbare geleider het te ver drukken. De voorloper van de zaagzettang is het zaagzetijzer. Een plat stuk ijzer met spleten paste op de tand en werd naar beneden gedrukt om de tand te buigen. Dit werktuig vroeg echter meer vaardigheid om de tanden in de juiste stand te buigen....
Zaairol (v.)
Nadat men met de rijentrekker ca. 2-5 cm diepe zaaivoren heeft afgetekend, kan men met de zaairol in rijen zaaien zonder zich te bukken. De zaairol bestaat uit twee plastic wieltjes (diam. ca. 12 cm) met elk een opstaande rand (ca. 1,5 cm hoog; diam. ca. 7 cm) en voorzien van een 6-tal ruitvormige gaatjes. De zijkant van het wieltje is in de as verbonden met een dille waarin een dunne houten steel (ca. 100 cm) steekt. Het wieltje met stervormige verdeler wordt gevuld met zaad, meestal van groenten, en de opstaande randen worden zo verschoven dat de gaatjes groter of kleiner worden, afhankelijk van de grootte van het zaad. Door het geheel over de zaaivoor voor je uit te duwen, worden de kleine zaden op gelijke afstand gedeponeerd. Zie ook handzaaimachine. [MOT]
Zadelmakersmes (m.)
Dit mes is half zo groot als het rondmes en wordt ook wel kwartrondmes genoemd. Het blad snijdt aan de bolle en aan de holle zijde. Zo kan leder op maat gesneden worden door een duwende of een naar zich toe trekkende beweging. Dit model wordt door de zadelmaker vooral gebruikt om dun en soepel leder te splijten, d.w.z. om in de dikte van het leder te snijden. Met het zadelmakersmes kan men ook heel precies op maat werken: men plaatst de hoek van het mes met enige kracht op het leder en snijdt met de snede van het mes meegaand het leder op de gemarkeerde lijn door. Bij het eindpunt wordt het mes opnieuw neergezet tot de gehele snede is uitgevoerd. [MOT]
Zadeltang (v.)
De zadeltang (1) is een handwerktuig gelijkend op een tang met hefboom van de derde soort dat een onderzadel en een bovenzadel combineert.Bij het smeden van kleine stukken, gebruikt de smid een zadeltang om het werkstuk af te ronden en te kalibreren (2). [MOT](1) Eigen benaming.(2) Volgens RANCHOUX: 181, met behulp van een mechanisch aangedreven valhamer.