ID-DOC: algemeen zoeken

Hieronder kan u een algemeen trefwoord invoeren en een algemene zoekactie doen. 

Geef ons een seintje als je problemen ondervindt met deze pagina via info@mot.be.

Zoek naar: werktuig


Zoekresultaten 1,001 - 1,050 1,351 resultaten gevonden
Sponsleutel (m.)
Inbussleutel waarmee een spon in een houten ton, of een sluitdop in een ijzeren ton aan- of losgedraaid wordt. Voor ijzeren tonnen en voor carters bestaan z.g. universele sponsleutels met een tiental werkende delen en voor brandbare stoffen, sponsleutels van brons. [MOT]
Splitpentrekker (m.)
Naast de splitpentrektang kunnen splitpennen - dit zijn gespleten pennen waarvan de einden, als zij aangebracht zijn, uiteengebogen worden zodat ze niet meer uitvallen - ook uitgetrokken worden met behulp van een splitpentrekker.  Dat is een metalen staafje (ca. 10 cm), vaak gekarteld voor een betere grip, met een haakvormig uiteinde waarvan de diameter varieert naargelang de grootte van de pennen. De haak wordt in het oog van de splitpen gestoken; de splitpentrekker wordt naar beneden geduwd - waarbij de onderkant van de haakvormig uiteinde als steunpunt dient - en de pen wordt uitgetrokken. [MOT]
Sponzenknijper (m.)
Werktuig dat bestaat uit een klem van ijzerdraad of ijzerplaat, bevestigd aan een plastic of houten steel (ca. 50-150 cm) en waarin men een spons kan klemmen. Zo kan men bv. makkelijk hoge vensters wassen en moet men niet rechtstreeks met de handen in het water. Vaak is de sponzenknijper gecombineerd met een ruitenwisser. [MOT]
Spuitzak (m.)
Linnen, nylon of plastic puntzak (ca. 30-45 cm) voorzien van een kegelvormige tuit in verschillende maten (diam. ca. 0,5-2 cm), vormen (1) en materialen zoals blik, plastic, roestvrij staal en nylon die de banketbakker gebruikt om deeg te spuiten. Soms is er een ophanglus of gat voorzien aan de bovenkant van de zak om deze, na gebruik, te drogen. Op de gevulde spuitzak wordt druk uitgeoefend met de vingers en de palm van één hand. Met de andere hand wordt het tuitje geleid. Zo kan men makkelijk de vulling in verschillende patronen, afhankelijk van de maat en vorm van het tuitje, aanbrengen. Ook de spuitzak is in verschillende formaten te krijgen. De grootste zijn bestemd voor het spuiten van schuim (2) en soezendeeg. Middelgrote zakken worden gebruikt om slagroom te spuiten. De kleinste zijn voor glazuur. Hiervoor gebruikt de kok ook wel eens papieren weggooi-kornetten. De spuitzak wordt tevens voor allerhande versieringen met mayonaise, room, aardappelpuree (de z.g. pomme duchesse), enz. gebruikt. Zie ook glazuurspuit...
Spoorwieltje (o.)
Imkerswerktuig dat bestaat uit een metalen wieltje (ca. 2 cm doorsnede) met gegroefde tandjes, bevestigd aan een recht hecht. Het insmelten van kunstraat (ook waswafel genoemd) in het met metalen draden opgespannen raam gebeurt door vlug met het warm gemaakte spoorwieltje over de draden te rollen (1). Sommige modellen zijn voorzien van een koperen afgerond blokje om het wieltje langer warm te houden. Er bestaat ook een model waarbij het wieltje in een hoek van 90° staat ten opzichte van het handvat. [MOT] (1) Met de platte of ronde kant van het spoorwieltje wordt bij spleetramen aan de bovenlat het doorstekende gedeelte van de raat platgestreken en zo vastgezet.
Steekbijl, dubbele (v.)
De dubbele steekbijl heeft dezelfde bestemming als de steekbijl. Ze bestaat uit een platte, rechte metalen staaf (120-130/3-4 cm) waarvan een uiteinde de vorm van een beitel heeft zoals een steekbijl met een dille, de andere de vorm van een schietbeitel (1). De vlakken van de vouwen liggen loodrecht op elkaar. In het midden van de staaf is in hetzelfde vlak een dille gesmeed van 10-45 cm waarin doorgaans geen hecht gestoken wordt. Uitzonderlijk vervangt een angel met hecht de dille. De timmerman houdt de dille in zijn rechterhand, de staaf die soms op zijn schouder glijdt, in zijn linker, boven of onder de dille. Door een asgerichte beweging stoot hij op de te bewerken balk. Zie ook dwarsaks. [MOT] (1) BISTON-BOUTEREAU-HANUS: 242 en OSLETb: 30 spreken van een dubbele steekbijl met guts. Dergelijk werktuig schijnt uitzonderlijk te zijn.
Staartbrandijzer (o.)
Nadat de staart van trekpaarden met de staartsnijder is afgeknipt, wordt de wonde met een staartbrandijzer gebrand. Om het bloeden te stoppen, wordt het verhitte ijzer 8 à 10 seconden met het ringvormige uiteinde tegen de wonde gedrukt, zo dat het over de lichte uitstulping van het staartbeen past. Deze handeling wordt eventueel herhaald tot er geen bloed meer ontsnapt. [MOT]
Stamper voor voedselmolentjes (m.)
Houten stamper gebruikt om voedsel in de trechter van een molentje (bijv. vleesmolen, raspmolentje, enz.) te drukken. De stamper neemt steeds de vorm aan van de trechter van het molentje waar hij bij hoort. Zo bestaan er cilindervormige, kegelvormige en parallelepipedumvormige stampers. De kegelvormige stamper is te onderscheiden van de kegelvormige stamper van de pureezeef die kleiner is en de vorm voor kartonnen dozen. [MOT]
Staalbandspanner (m.)
Nieuwe fiche in opbouw. Zie ook de staalbandtang [MOT]
Startersleutel (m.)
Dubbele 12-kantige ringsleutel op het einde van een boogvormige stang. De vorm van die stang maakt het mogelijk moeilijk te bereiken moeren los en aan te draaien. De startersleutel bestaat in verschillende maten (10-22 mm). [MOT]
Steekbeitel (inlegwerker) (m.)
Steekbeitel die door de inlegwerker en de vioolbouwer gebruikt wordt om de groef, waar een inlegstuk in aangebracht zal worden, uit te steken. Hij heeft een in doorsnede rechthoekig blad dat op het einde omgebogen is en waarvan het uiteinde haaks aangeslepen is. [MOT]
Steekbijl (v.)
Met de steekbijl worden vlakke zijden van pennen, gaten en balken effen gestoken (1). Van dat werktuig bestaan er drie hoofdvormen: met dille, met angel en houten handvat, met dille op een stang (2). De steekbijl met dille is een rechthoekig metalen blad van ca. 4-6 bij 45 cm (ca. 1,5-2 kg) waarvan één kleine zijde in een vouw eindigt. Op de andere is een dille haaks op de as van het werktuig gesmeed. Deze dille dient als handvat, er steekt geen hecht in. De uiteinden van de twee lange zijden zijn meestal ook afgeschuind (3). Het tweede model heeft een ca. 10 cm breed blad waarvan de kleine zijde in een vouw eindigt (de lange zijden zijn afgeschuind) en de andere in een stang die er haaks op gesmeed is en waarvan het uiteinde rechthoekig geplooid is en een dille vormt (4). Het geheel is ca. 60 cm lang en weegt ongeveer 2,5 kg. De steekbijl met angel bestaat uit een rechthoekig metalen blad van ca. 30-40 cm bij 6-10 cm. Een kleine zijde eindigt in een vouw (de lange zijden zijn niet afgeschuind) en de andere in...
Steekbeitel (m.)
Brede beitel met één vouw, soms zonder borst. Aangezien hij lichter werk verricht dan de hakbeitel, wordt hij theoretisch niet geslagen met de houten hamer, maar geduwd. Hij is ook scherper geslepen dan de hakbeitel. De Japanse steekbeitel (Japans: tsuki nomi) is langer dan de westerse en wordt steeds met beide handen gehanteerd. Hij wordt gebruikt voor de afwerking van pen- en gatverbindingen en groeven. [MOT]
Steekbeitel, parallelle (Japanse) (m.)
De Japanse schrijnwerker gebruikt de parallelle steekbeitel (1) (Japans: kote nomi) voor het uitsteken en afwerken van zwaluwstaartverbindingen. Het ijzer (14 cm) maakt na 8 cm plots een z-vormige hoek om vanaf daar over te gaan in het blad. Dat blad (ca. 1 cm bij 6 cm) is zowel aan beide lange, als aan de korte zijde scherp. De vouw staat schuin op de as van het werktuig. Het ijzer is door een angel met een rechte, houten steel verbonden. Met de schuine snede kan gemakkelijk in de hoeken gewerkt worden. De knik in het ijzer biedt het voordeel dat bij het uitsteken van het hout de hand, noch het handwerktuig het werkstuk raken. [MOT] (1) COALDRAKE: 57; ODATE: 74.
Staartsnijder (m.)
Handwerktuig dat de hoefsmid gebruikt om bij trekpaarden de staart tot na het staartbeen af te knippen (1). Het is tangvormig met relatief lange (ca. 30-40 cm) armen, met of zonder houten handvatten. De éne kaak is U-vormig uitgesneden en is hol opdat het snijblad op de andere kaak erin past; uitzonderlijk is ze van hout (2). De staart wordt net na het heiligbeen afgeknipt, zodat hij niet meer terug kan groeien. De wonde wordt met een staartbrandijzer uitgebrand. [MOT] (1) N.L.I.: s.v. brûle-queue, vermeldt dat de staart van het paard werd afgesneden nadat het een beroerte had gekregen. (2) STOQUART: 23.
Steekmes (leerbewerker) (o.)
Dit steekmes (1) is een mesje dat de leerbewerker gebruikt bij het versieren van leder. Het heeft een smal rechthoekig blad (7 mm) met een scherpe, schuine snede in een hoek van ca. 70°. Het mesje wordt schuin of verticaal vastgehouden om een V-vormige insnijding te maken. Daarbij trekt men het mesje naar zich toe. Het kan ook als een burijn worden gebruikt en wordt dan in het leder naar voren geduwd. Niet verwarren met het steekmes (houtsnijder)). Zie ook drijfijzer. [MOT] (1) DE RECY: 45-48.
Steekmes (houtsnijder) (o.)
Mesje dat de houtsnijder gebruikt bij het kerfsnijden (zie ook rozenmesje en kerfmes). Het heeft een naar het uiteinde toe breder uitlopend blad met een rechte snede (ca. 2 cm) die zich schuin ten opzichte van de as van het mes bevindt. [MOT]
Steenschaaf (v.)
De steenschaaf dient om zachte steensoorten - na de bewerking met de vlecht, het ceseel of de tandbeitel - of sierlijsten effen te schaven. Er is een grote verscheidenheid aan modellen en formaten naargelang het te bewerken oppervlak. Een steenschaaf bestaat uit een houten blok (ca. 7-30 cm lang; ca. 1-10 cm breed; ca. 3-10 cm hoog) met 5 à 12, al dan niet getande, messen (ca. 0,1-0,2 cm dik) in de zool. Zowel laatstgenoemde als de messen kunnen recht, bol of hol zijn. De messen kunnen evenwijdig of in visgraat ten opzichte van elkaar staan en haaks of schuin naar voor in het blok geplaatst zijn. In dat laatste geval is er meestal een vast blad voorzien op de voorzijde van het blok (1) om de stabiliteit te verbeteren en de efficiëntie over de gehele lengte te verhogen (2). De tanden kunnen grof (4 tanden per cm met een hoogte van ca. 0,5 cm) tot fijn (8 tanden per cm met een hoogte van ca. 0,2 cm) zijn. Eventueel is er bovenaan het blok een opening als handvat, soms ook een hoornvormig (3) uitsteeksel, of een...
Steekpasser (m.)
De steekpasser is een V-vormige passer waarvan de twee benen rond een op hun uiteinde geplaatste spil draaien, en in stalen punten eindigen (1). Soms is er op een been een boog gesmeed. Door middel van een schroef kunnen de benen dan vastgezet worden; men spreekt hier soms van een voegpasser (2). De steekpasser dient om te meten en om cirkels of bogen te beschrijven. Zie ook de veerpasser en ritspasser. [MOT] (1) Het gebogen mes dat een groef uitsnijdt (TITA: fig. 1j) schijnt hier onbekend. Er zou ook een passer met zandreservoir bestaan waarmee de tuinier duidelijk gebogen lijnen kan aftekenen. een van de punten is hier vervangen door een zinken buisje waardoor wit zand loopt (''Courrier horticole'' 9 (1947): 118. (2) Ook juistheidspasser (VAN HOUCKE: 540).
Steeksleutel (m.)
De steeksleutel is een gaffelvormige moersleutel (zie glossarium) met open bek die de moer van terzijde vat (in tegenstelling tot de ringsleutel bv.). De bek ligt in hetzelfde vlak maar heeft een standhoek van 0° tot 90° ten opzichte van de steel. De sleutel kan enkel of dubbel zijn, gecombineerd met een ringsleutel (men spreekt dan soms van een steekringsleutel), een haaksleutel, enz. (1). Zie alligatorbeksleutel, kalkoensleutel, magneetsleutel, slagsteeksleutel, conussleutel. Te onderscheiden van de open ringsleutel. [MOT] 1) Uitzonderlijk kan men "om zekerheid te hebben, dat de sleutel niet met een stuk gaspijp verlengd kan worden, de steel in een knop of in een tweede omgezette bek doen eindigen…" (ZIECK & POSTEMA: 182).
Steenhouwersvuist (v.)
De steenhouwersvuist is een zware hamer met rechthoekig, soms licht naar de steel toe gebogen, ijzer met vierkante banen. Het ijzer zit gevat in een korte (ca. 13-25 cm) houten steel. De lange zijden zijn soms licht uitgehold ter hoogte van de steel (1). De steenhouwer gebruikt de steenhouwersvuist om op de beitels met smalle kop (2), of op een klopboor (zie klopboor (pijp) en klopboor (beitel)) te slaan. Ook bij het afsplijten van een steenblok van de juiste maat en vorm; één voor één worden dan een aantal wiggen op een rechte lijn en op enige afstand van elkaar in het steenblok geklopt totdat de twee gedeelten van de steen van elkaar losgespleten zijn. Zie ook metalen steenhouwersklopper. [MOT] (1) Die uithollingen zouden zorgen voor een betere verdeling van de slagkracht op harde steensoorten zoals graniet (MERCUZOT: 221). (2) Wanneer de beitelkop breed is, wordt een houten steenhouwersklopper gebruikt.
Steelschraper (m.)
De steelschraper, die vooral een schilderswerktuig is, wordt soms gebruikt om hout glad te schrapen, om het binnenste van een ton te reinigen, om aardewerkproducten af te werken enz. Het is een meestal driehoekig metalen plaatje (5-14 cm) met in het midden van het vlak een metalen staafje dat in een houten hecht steekt. Een van de zijden kan boogvormig zijn. Het werktuig onderscheidt zich van het staarttrekmes door het feit dat het vlak van het blad en dat van het bewerkt stuk haaks op elkaar staan. Zie ook glasafsteekmes en schuimschraper. [MOT]
Steekmes (mandenmaker) (o.)
Het steekmes van een mandenmaker is een mes met breed, gebogen of halfrond (ca. 4-7 cm) lemmet waarvan de buitenzijde scherp is. De mandenmaker gebruikt het steekmes om de tenen die uit een gevlochten mand steken, af te snijden. Hij plaatst de snede op de teen en steekt deze af door een asgerichte beweging (vgl. krommes). Het steekmes wordt soms door een schoenmakersmes vervangen (1). [MOT] (1) AUDIGER: 3; LEROUX & DUCHESNE: 4.
Sponzaag (v.)
Handwerktuig om een rond gat, o.m. een spongat (vgl. sponboor en snijpasser) uit te zagen. Het bestaat uit een zaagblad rond een cilindervormig stuk hout gedraaid waardoor een kruk gestoken wordt. In het midden van de doorsnede steekt een ijzeren punt die als centrum dient wanneer het werktuig gedraaid wordt. Soms is de punt door een schroef vervangen. De punt wordt in de duig geduwd of in een vooraf geboord gaatje gestoken. De sponzaag wordt dan gedraaid zoals een gewone avegaar zodat een schijfje uitgezaagd wordt. Soms is het mogelijk dat schijfje uit de sponzaag te duwen door middel van een stangetje (1). Op sommige sponzagen is een losse knop op het bovenuiteinde bevestigd, zodat het werktuig een soort borstavegaar wordt.[MOT] (1) PAULIN-DESORMEAUX: 91.
Steenhouwersklopper (metaal) (m.)
Metalen hamer waarvan de korte steel (ca. 10 cm) in het midden van de basis van een cilinder of de top van een afgeknotte kegel steekt, zoals bij de houten steenhouwersklopper. Hij kan ook vierkantig zijn met banen die wijder uiteenlopen naar het kopeinde toe. Met deze hamer kunnen krachtige slagen gegeven worden en hij wordt voornamelijk gebruikt op harde steensoorten in combinatie met een beitel. Zie ook steenhouwersvuist. [MOT]
Steekspade (steenbakker) (v.)
Om klei te delven, wordt een spade gebruikt met korte T-steel en een klein ijzeren blad dat in hetzelfde vlak ligt als die steel. De steellengte is aangepast aan de gebruiker; de lengte van het blad neemt af naarmate de delver de klei dieper uitgraaft (van ca. 18 tot ca. 12 cm). De arbeider duwt de spade krachtig in de grond zonder zijn voet te gebruiken. Daarom zorgt hij ervoor dat de snede steeds scherp is en brengt hij regelmatig een bezoek aan de smid. [EMABB]
Steekzetter (m.)
De steekzetter is een schoenmakerswerktuig dat bestaat uit een metalen staafje (ca. 4-5 cm lang) dat naar het uiteinde toe vaak breder uitloopt en dat aan het hoofdeinde voorzien is van een groef, bevestigd in een houten hecht. Met de steekzetter wordt er tussen elke steek op de bovenrand van de schoenzool een inkerving gemaakt om de steken vast te zetten en ze beter te laten doen uitkomen. Voor hetzelfde doeleinde kan ook een randwieltje gebruikt worden. [MOT]
Steekspade (v.)
Spade met lang (ca. 30-40 cm) en smal (ca. 10-17 cm) blad, met dille of veren, dat licht gebogen staat ten opzichte van een T- of D-steel (70-95 cm). Om gemakkelijker in de grond te kunnen dringen, is de snede van het blad vaak licht gebogen en versmalt het meestal een tweetal centimeter naar onder toe (1). Bovenaan is het blad soms voorzien van een voetsteun om de schoen van de gebruiker niet te beschadigen. Om te voorkomen dat de kleigrond aan het blad blijft kleven, wordt dat laatste voor elke steek in een emmer water gedompeld; soms worden er met een hamer deuken in de holle zijde van het blad geslagen (2). In de 19de eeuw werd in de lichte grond naast de stalen steekspade ook nog een houten, met beslagen blad, gebruikt (3). Uitzonderlijk wordt in plaats van de steekspade soms een verlengstuk bovenaan op het blad van de tuinspade bevestigd om dieper te kunnen spitten (4). Een steekspade dient om te graven of diep te spitten, d.i. de grond twee, drie of vier steken diep om te werken (5). Ze wordt ook gebruikt...
Steenhouwersklopper (houten) (m.)
De houten (1) steenhouwersklopper (2) is een flesvormige klopper waarvan de korte steel (ca. 10-15 cm) in het midden van de basis van een cilinder of de top van een afgeknotte kegel steekt. Deze vorm maakt het de beeldhouwer mogelijk om vanuit eender welke hoek op de beitel te slaan zonder de positie van zijn hand op het handvat te moeten veranderen en geeft een perfecte controle op het werken met de beitel: de beeldhouwer kan zo met juist afgemeten kracht en in de juiste richting slaan. Omdat hij van hout is, zal hij het beitelhecht niet versplinteren of splijten, zoals een metalen hamer waarschijnlijk wel zou doen. Deze klopper wordt ook gebruikt door de houtsnijder. Naargelang het werk vordert en men fijnere beitels gaat gebruiken voor het werk, zal men ook lichtere kloppers nemen om te voorkomen dat de beitel te diep in het hout zou doorschieten. Zie ook metalen steenhouwersklopper en steenhouwersvuist. [MOT] (1) Er bestaan ook modellen waarvan het werkend deel uit koper of plastic is vervaardigd (Catalogus...
Steenvorm (m.)
Houten raam waarin de steenbakker de klei omvormt tot een gewenst baksteenformaat. De afmetingen ervan houden rekening met de krimp van de klei tijdens het drogen en bakken. Meestal is de steenvorm volledig uit hout gemaakt en bestaat ze uit vier plankjes (wilg, beuk, soms eik) die met een pen-en-gatverbinding worden samengehouden; die verbindingen worden met een toognagel vastgezet. De twee lange zijplankjes steken uit en zijn puntig afgewerkt om als handgrepen te dienen opdat de vorm makkelijk vastgenomen en weggedragen kan worden. Soms wordt de bovenkant van het vormraam beslagen om slijtage tegen te gaan (die bovenkant kan na het maken van enige duizenden stenen sleet vertonen veroorzaakt door het herhaaldelijk over en weer schuiven met de natte plaan. In de onderkant van de vorm is een inkeping om hem makkelijk te herkennen en om omwisseling van boven- en onderkant te vermijden. De onderkant moet immers goed vlak blijven om aan te sluiten op de beukenhouten steenmakersblok die op de steenmakerstafel ligt....
Steenhouwershamer (houten) (m.)
Houten hamer die bij het bewerken van steensoorten met een beitel wordt gebruikt. Hij heeft een ronde of rechthoekige (1) doorsnede en omdat de slag doorgaans van de pols uitgaat, lopen zijn banen niet evenwijdig maar schuin ten opzichte van elkaar. De steel is kort (ca. 15 cm) en eindigt in een bol (2). Soms raadt men azijnhout aan voor hardsteen, palmhout voor zandsteen en beukenhout voor kalksteen (3). De hamer kan ook voorzien zijn van twee beslagringen (4). [MOT] (1) Bv. ''Taille de la pierre'': 24. (2) Zie in ''Taille de la pierre'': 24 een houten steenhouwershamer met langere steel en zonder bol. (3) JELLEMA: 45. (4) BESSAC: 161.
Steenslagvork (v.)
De spoorwegarbeider gebruikt een steenslagvork om steenslag te scheppen dat nadien onder de rails worden gestopt met een stophouweel. Ook de wegenwerker en de tuinier gebruiken de steenslagvork om respectievelijk de wegen en de tuinpaden met de aangevoerde steenslag of grind te verharden. De steenslagvork heeft ca. 8-10 lange, in doorsnede vierkantige, gebogen tanden (lengte ca. 30 cm) die relatief dicht bij elkaar staan (ca. 2-3 cm) over een breedte van ca. 22-32 cm. De tanden aan de buitenzijde staan iets meer naar voor. Meestal is het werkend deel door middel van een dille bevestigd aan een bol-, T- of D-steel (ca. 100-135 cm). De steenslagvork is te onderscheiden van de steenkoolvork die langere tanden heeft en ca. 20-50 cm breed is, en van de aardappelschepvork met knoppen op de uiteinden van de tanden. [MOT]
Steenhouwersguts (m.)
De guts die steenhouwers gebruiken, is een metalen beitel met hol blad om afrondingen in steen te bewerken. Volledig metalen modellen van de steenhouwersguts gelijken sterk op de timmermansguts en zijn niet te verwarren met de klompenmakersguts, die breder is. Modellen voor zachte steensoorten, zoals mergel, hebben vaak een houten hecht. De snede is soms getand, waardoor het werktuig lijkt op een hol model van de tandbeitel. [MOT]
Steenboorschaaf (v.)
De stukadoor gebruikt de steenboorschaaf om nog vochtig lijstwerk uit gips glad te schaven en sponningen uit te schaven om een bepaald profiel aan de sierlijst te geven. De steenboorschaaf is een lange (ca. 35-50 cm), smalle (ca. 3-6 cm breed blok; ca. 1-7,5 cm brede beitels) schaaf waarvan de beitel op de schuine (ca. 35°) voorzijde van het blok is bevestigd door middel van schroeven die in een ingewerkt plaatje draaien. De beitel kan een rechte, schuine, holle of bolle snede hebben (1). Achteraan het blok is een gleuf voorzien dat als handvat dienst doet. Zie ook steenschaaf en neusboorschaaf. [MOT] (1) Bv. GOLDENBERG: 148.
Stempelhamer (leerlooier) (m.)
Houten hamer met een metalen plaatje op de baan (zie glossarium), waarop een patroon van kleine nageltjes bevestigd is; die nageltjes kunnen letters of een figuur vormen. Met de stempelhamer merkt de leerlooier de huiden: bij het slaan maken de nageltjes gaatjes in de dierenhuid. Zie ook stempelhamer (houthakker). [MOT]
Stokdoorslag (m.)
Handwerktuig dat bestaat uit een stalen hamerkop met een ronde (diam. ca. 0,5-2,5 cm), ovale, vierkante of rechthoekige doorsnede waarvan één uiteinde taps toeloopt in een vlakke punt en het andere uiteinde een vlakke baan heeft. De hamerkop wordt op een houten steel (ca. 20-40 cm) gestoken. De smid gebruikt de stokdoorslag om in een gloeiend stuk ijzer gaten te slaan van de gewenste vorm (rond - vierkant - rechthoekig) en diameter door met de smeed- of voorhamer op de baan van het werkend deel te slaan tot het halfweg door het metaal is gedreven. Het werkstuk, ondersteund door een onderlegplaat of boven het gat van het aambeeld geplaatst, wordt omgekeerd om met de stokdoorslag het gat in het werkstuk volledig door te drijven. Doordat de stokdoorslag taps toeloopt, wordt nadat het gat gemaakt is, het metaal verder opzij geduwd. Sommige modellen gelijken op de dolhamer. Zie ook stokpuntslag (hoefsmid) en doorslag (smid). [MOT]
Stempel (leer) (m.)
Handwerktuig dat de boekbinder gebruikt bij het blinddrukken (1) of bij het vergulden van in leer gebonden boeken, meer bepaald het versieren met motieven - zoals ornamenten en geometrische figuren - op de boekband. De stempel heeft meestal een koperen werkend deel en is met een angel, doorgaans vierkantig in doorsnede, bevestigd in een houten hecht. Na verhitting wordt de stempel op het leer – al dan niet voorzien van bladgoud - gedrukt, om een motief aan te brengen. Sommige modellen zijn voorzien van een patroon met rechte hoek om bv. een afdruk in de hoeken van het voorplat aan te brengen. SALAMAN 1986: 6 onderscheidt stempels voor blinddruk van stempels die gebruikt worden met bladgoud. Eerstgenoemde zijn zo gemaakt dat je een verhoogd patroon en een dieper gelegen achtergrond bekomt als motief. Bij stempels voor bladgoud bekom je een patroon waarbij het gouden motief dieper in het oppervlak is gedrukt. Voor lijnen of een smal, langwerpig motief gebruikt men een filetstempel. Zie ook filetboog, letterschroef,...
Stempelhamer (houthakker) (m.)
Hamer waarop de stempel van de eigenaar van het bos of van de houthandelaar staat, dienend tot het merken - op de doorsnede - van gevelde bomen. De hamer kan een stempel aan één of beide zijden hebben of er kan een metalen rad op de steel steken waarop in uitspringende gedeelten verscheidene letters of cijfers staan zodat een combinatie kan gestempeld worden. De stempelhamer is te onderscheiden van het blesbijltje, daar hij geen bijltje heeft. Zie ook stempelhamer (leerlooier) en slagstempel. [MOT]
Stokhaak (m.)
Handwerktuig om voorwerpen op- of af te hangen. De slager gebruikt hem voor spek, worsten e.d., de stomer, voor kleren, de winkelier, voor lichte en betrekkelijk weinig verkochte goederen. De stokhaak bestaat uit een naar boven gebogen haak (ca. 5 cm) met dille waarin een lange steel (ca. 120-250 cm) steekt. Sommige modellen zijn voorzien van meerdere haken. Zie ook bootshaak. [MOT]
Stookschop (v.)
Rechthoekige ijzeren schop (ca. 30 cm lang) met een dille waarin een houten D-steel steekt (ca. 70-80 cm). Ze wordt door de stoker gebruikt bij het vullen van de stookketel van een verwarmingsinstallatie of van een stoommachine, door de steenbakker, van de oven. Ze heeft opstaande randen opdat de kolen er niet zouden uitvallen bij het scheppen. Zie ook kolenschep en kolenschop. [MOT]
Stokwig (v.)
De stokwig dient om korte blokken (1) te kloven (vgl. kloofmes). Ze bestaat uit een ijzeren wig van ca. 2 kg met een oog waarin een rechte schacht van 70-80 cm steekt. Haar doorsnede is meestal niet driehoekig: de twee zijden zijn evenwijdig over ca. 6-7 cm en lopen dan smaller toe. Tegenover de stompe snede eindigt de wig in een zwaar vierkantig blok waarop geslagen wordt. Het werktuig wordt op de doorsnede van het te kloven stuk geplaatst en door een helper door middel van een sleg of een moker geslagen (vgl. kloofbijl). Zie ook kloofwig. [MOT] (1) Zie een uitzondering in SANDVIG: 7-8. De spleet waarin de houten wiggen gedreven worden om een stam te kloven, wordt met een stokwig bekomen.
Stokzaag (v.)
Sommige snoeizagen kunnen door middel van een dille (1) op een lange schacht gestoken worden om hoger te kunnen snoeien zonder ladder. Zowel de zaag met stijf blad als de beugelzaag (zie glossarium) komen voor. De combinatie trekschaar en stokzaag (2) lijkt weinig succes gekend te hebben. [MOT] (1) Een snoeizaag die op de schacht geschroefd wordt (RASPAIL: fig. 5D= DAVID 1975a: 85) lijkt uitzonderlijk. (2) Zie DUTRY-COLSON: 438.
Stokpuntslag (hoefsmid) (m.)
Handwerktuig dat bestaat uit een hardstalen hamerkop waarvan één uiteinde de vorm heeft van een vierzijdige piramide en het andere uiteinde een vlakke baan heeft, op een relatief lange steel (ca. 40 cm) gestoken. Daarmee maakt de hoefsmid een vierkantig gat in het hoefijzer. Het metaal moet roodgloeiend zijn; de hoefsmid plaatst het puntig uiteinde van de hamerkop op het metaal en klopt op de vlakke baan met een hamer. Zie ook stokdoorslag. [MOT]
Stokpasser (m.)
De stokpasser bestaat uit een houten of metalen vierkantige tot drie meter lange staaf, waarop twee of drie (1) houten blokjes met een metalen punt glijden (2). In elk blokje steekt een wig die, wanneer ingedrukt, het blokje vastzet; soms is de wig door een duimschroef vervangen. Deze passer dient om grote bogen te beschrijven. [MOT] (1) Met drie punten kan een ellips getrokken worden, zie ook de ellipspasser. (2) Soms is een blok vast. Soms ook is een punt door een potloodhouder vervangen.
Stokbeitel (m.)
De stokbeitel wordt gebruikt voor het koud of warm doorhakken van staven of ijzeren banden en tot het besnoeien van werkstukken. De smid plaatst de pen van de stokbeitel op het werkstuk en slaat met de voorhamer op de baan van het werkend deel. De stokbeitel bestaat uit een hardstalen hamerkop met in het vlak van de steel een wigvormige pen en een vlakke baan, waarin een steel (ca. 40 cm) steekt. Een zeldzaam model heeft een ijzeren steel waarbij zich tussen het werkend deel en de steel een veer bevindt (1). Deze vangt de kracht van de slag op als er niet loodrecht op de beitel wordt geklopt. De pen heeft een dubbele vouw van 30° om het ijzer warm door te hakken of van 60° om het koud te bewerken. Te onderscheiden van de stokwig. Zie ook schrooi en koubeitel. [MOT] (1) Bv. VAN DONGEN: 80.
Stikhaak (m.)
De griendwerker gebruikt een stikhaak om de jonge twijgen in (overjarige) hakgrienden (zie rijshaak) en in knotwilgen te stikken, d.i. dunnen (1). De stikhaak bestaat uit een sikkelvormig blad (breedte: 2 cm; dikte 2 mm) dat door middel van een angel met een steel van ca. 15-25 cm verbonden is; door steel en angel steekt een nagel. Soms is er tussen angel en werkend deel een verlenging (ca. 15-20 cm) (2) voorzien. Hiermee zou men makkelijker tussen de dikkere overjarige takken kunnen werken zonder de handen te beschadigen. Te onderscheiden van de lattentrekker die groter en zwaarder is. Zie ook snoeimes. [MOT] (1) Voor hetzelfde doel wordt ook gebruik gemaakt van een bandhaakje dat sterk gelijkt op de stikhaak. Het blad (ca. 15 bij 2 cm; gewicht ca. 150gr) van het bandhaakje is minder gebogen. (2) Bv. VINK: 17.
Stokdweil (v.)
Dweil of bos oude lappen (1) die aan een stok bevestigd zijn en waarmee schoongemaakt wordt in de bakoven voordat het brood met de ovenpaal in de bakoven "geschoten" wordt en na het verwijderen van de kolen met het rakelijzer, ook om water op te nemen in een scheepsruim (2). In de oven gebruikt men ook wel eens een natgemaakte (oven)bezem, uit rijshout van brem of berk, of een ovenwis (3). [MOT] (1) Soms zelfs een stuk afgedankt net. (VAN DE VENNE: 22). (2) DORLEIJN: 132. (3) Men spreekt van een ovenwis als er in plaats van de dweil een bosje stro op de stok bevestigd is (WEYNS 1963: 35).
Stempeltang (v.)
Men kan een stempel in papier drukken met een stempeltang. De stempeltang bestaat uit twee delen: de stempel en de houder. De stempel zelf lijkt op een breed pincet dat uitloopt in twee stempelplaten. Op de binnenzijde van de platen zit de tekening van de stempel in reliëf. Deze stempel wordt in de houder geplaatst. Met een arm drukt men beide platen van de stempel tegen elkaar. Het papier ertussen wordt vervormd naar de tekening van de stempel, die trouwens makkelijk verwijderd kan worden om een andere stempel erin te plaatsen. Zie ook controletang. [MOT]
Stoffeerdershamer (m.)
De stoffeerdershamer is een relatief lichte (ca. 200-400 gr) hamer - te onderscheiden van de glazenmakershamer - met een lange (ca. 10-15 cm), smalle (ca. 1-1,5 cm) kop bevestigd aan een houten steel. De hamerkop heeft één ronde baan en aan het andere uiteinde een platte pen, vaak met een klauw. De stoffeerder gebruikt de hamer om kopspijkertjes in te slaan en te verwijderen. Soms is de kop gemagnetiseerd; zo worden de spijkertjes vastgehouden, wat het werk vergemakkelijkt aangezien bij het bekleden van meubels vaak in lastige hoekjes moet worden gespijkerd. [MOT]
Stokemmer (m.)
Ronde naar boven toe wijder wordende emmer (diam. ca. 20-30 cm) van hout, van (gegalvaniseerd) ijzer of van plastic, bevestigd aan een lange (ca. 200 cm) houten steel. Met de stokemmer wordt water geput, ook beer uit de beerput. Te onderscheiden van de beerlepel waarmee uit de beerkuip wordt geschept. [MOT]