ID-DOC: algemeen zoeken

Hieronder kan u een algemeen trefwoord invoeren en een algemene zoekactie doen. 

Geef ons een seintje als je problemen ondervindt met deze pagina via info@mot.be.

Zoekresultaten 1,151 - 1,200 1,441 resultaten gevonden
Steenschaaf (v.)
De steenschaaf dient om zachte steensoorten - na de bewerking met de vlecht, het ceseel of de tandbeitel - of sierlijsten effen te schaven. Er is een grote verscheidenheid aan modellen en formaten naargelang het te bewerken oppervlak. Een steenschaaf bestaat uit een houten blok (ca. 7-30 cm lang; ca. 1-10 cm breed; ca. 3-10 cm hoog) met 5 à 12, al dan niet getande, messen (ca. 0,1-0,2 cm dik) in de zool. Zowel laatstgenoemde als de messen kunnen recht, bol of hol zijn. De messen kunnen evenwijdig of in visgraat ten opzichte van elkaar staan en haaks of schuin naar voor in het blok geplaatst zijn. In dat laatste geval is er meestal een vast blad voorzien op de voorzijde van het blok (1) om de stabiliteit te verbeteren en de efficiëntie over de gehele lengte te verhogen (2). De tanden kunnen grof (4 tanden per cm met een hoogte van ca. 0,5 cm) tot fijn (8 tanden per cm met een hoogte van ca. 0,2 cm) zijn. Eventueel is er bovenaan het blok een opening als handvat, soms ook een hoornvormig...
Steenslagvork (v.)
De spoorwegarbeider gebruikt een steenslagvork om steenslag te scheppen dat nadien onder de rails worden gestopt met een stophouweel. Ook de wegenwerker en de tuinier gebruiken de steenslagvork om respectievelijk de wegen en de tuinpaden met de aangevoerde steenslag of grind te verharden. De steenslagvork heeft ca. 8-10 lange, in doorsnede vierkantige, gebogen tanden (lengte ca. 30 cm) die relatief dicht bij elkaar staan (ca. 2-3 cm) over een breedte van ca. 22-32 cm. De tanden aan de buitenzijde staan iets meer naar voor. Meestal is het werkend deel door middel van een dille bevestigd aan een bol-, T- of D-steel (ca. 100-135 cm). De steenslagvork is te onderscheiden van de steenkoolvork die langere tanden heeft en ca. 20-50 cm breed is, en van de aardappelschepvork met knoppen op de uiteinden van de tanden. [MOT]
Steenvorm (m.)
Houten raam waarin de steenbakker de klei omvormt tot een gewenst baksteenformaat. De afmetingen ervan houden rekening met de krimp van de klei tijdens het drogen en bakken. Meestal is de steenvorm volledig uit hout gemaakt en bestaat ze uit vier plankjes (wilg, beuk, soms eik) die met een pen-en-gatverbinding worden samengehouden; die verbindingen worden met een toognagel vastgezet. De twee lange zijplankjes steken uit en zijn puntig afgewerkt om als handgrepen te dienen opdat de vorm makkelijk vastgenomen en weggedragen kan worden. Soms wordt de bovenkant van het vormraam beslagen om slijtage tegen te gaan (die bovenkant kan na het maken van enige duizenden stenen sleet vertonen veroorzaakt door het herhaaldelijk over en weer schuiven met de natte plaan. In de onderkant van de vorm is een inkeping om hem makkelijk te herkennen en om omwisseling van boven- en onderkant te vermijden. De onderkant moet immers goed vlak blijven om aan te sluiten op de beukenhouten steenmakersblok die op...
Steenzaagje (v.)
Het steenzaagje (1) is een kleine handzaag met houten hecht en metalen blad om inkepingen te zagen in zachte steensoorten zoals mergel. Er bestaan diverse modellen, qua constructie vaak gelijkend op handzagen voor hout maar in tegenstelling tot die laatste zijn de tanden van steenzaagjes nooit gezet (= om en om naar buiten gebogen). De meeste hebben een tegenliggend blad aan een houten blok met ronde of ovalen uitsparingen, waar één of beide handen of enkele vingers in passen om het werktuig stevig te grijpen. Dit onderscheidt hen onder meer van de fineerzaag en groefzaag. [MOT] (1) Te onderscheiden van de steenzaag met groot formaat, die in de steengroeve vaak door twee personen wordt gehanteerd. Grote modellen van steenzagen gelijken sterk op grote types houtzagen zoals de trekzaag maar zijn anders getand.
Steilblokschaaf (v.)
De steilblokschaaf is een korte blokschaaf met bijna verticale beitel, zonder keerbeitel. Ze dient om zeer harde houtsoorten te schaven of beter, te schrapen. Zie ook tandschaaf. [MOT]
Stempel (leer) (m.)
Handwerktuig dat de boekbinder gebruikt bij het blinddrukken (1) of bij het vergulden van in leer gebonden boeken, meer bepaald het versieren met motieven - zoals ornamenten en geometrische figuren - op de boekband. De stempel heeft meestal een koperen werkend deel en is met een angel, doorgaans vierkantig in doorsnede, bevestigd in een houten hecht. Na verhitting wordt de stempel op het leer – al dan niet voorzien van bladgoud - gedrukt, om een motief aan te brengen. Sommige modellen zijn voorzien van een patroon met rechte hoek om bv. een afdruk in de hoeken van het voorplat aan te brengen. SALAMAN 1986: 6 onderscheidt stempels voor blinddruk van stempels die gebruikt worden met bladgoud. Eerstgenoemde zijn zo gemaakt dat je een verhoogd patroon en een dieper gelegen achtergrond bekomt als motief. Bij stempels voor bladgoud bekom je een patroon waarbij het gouden motief dieper in het oppervlak is gedrukt. Voor lijnen of een smal, langwerpig motief gebruikt men een filetstempel. Zie...
Stempel (steenbakker) (m.)
Op bakstenen, tegels en dakpannen (zie stempel (tegelbakker)(pottenbakker) worden soms tekens aangebracht. Doorgaans zijn het letters die naar de fabrikant verwijzen. Dat gebeurt met een hamervormige stempel. [EMABB]
Stempel (tegelbakker) (pottenbakker) (m.)
Metalen drukstempel gebruikt om tegels en potten te merken. Op bakstenen (zie stempel (steenbakker)), tegels en dakpannen worden soms tekens aangebracht. Doorgaans, letters die naar de fabrikant verwijzen. Tegels worden soms ook voorzien van een omcirkelde M op één van de smalle zijkanten; hij duidt niet aan dat de tegel machinaal wordt gevormd, maar dat de klei waaruit de tegel is gemaakt machinaal wordt voorbereid, dus fijner is. Cijfers op vaatwerk verwijzen vaak naar de inhoud. [EMABB]
Stempelhamer (houthakker) (m.)
Hamer waarop de stempel van de eigenaar van het bos of van de houthandelaar staat, dienend tot het merken - op de doorsnede - van gevelde bomen. De hamer kan een stempel aan één of beide zijden hebben of er kan een metalen rad op de steel steken waarop in uitspringende gedeelten verscheidene letters of cijfers staan zodat een combinatie kan gestempeld worden. De stempelhamer is te onderscheiden van het blesbijltje, daar hij geen bijltje heeft. Zie ook stempelhamer (leerlooier) en slagstempel. [MOT]
Stempelhamer (leerlooier) (m.)
Houten hamer met een metalen plaatje op de baan (zie glossarium), waarop een patroon van kleine nageltjes bevestigd is; die nageltjes kunnen letters of een figuur vormen. Met de stempelhamer merkt de leerlooier de huiden: bij het slaan maken de nageltjes gaatjes in de dierenhuid. Zie ook stempelhamer (houthakker). [MOT]
Stempeltang (v.)
Men kan een stempel in papier drukken met een stempeltang. De stempeltang bestaat uit twee delen: de stempel en de houder. De stempel zelf lijkt op een breed pincet dat uitloopt in twee stempelplaten. Op de binnenzijde van de platen zit de tekening van de stempel in reliëf. Deze stempel wordt in de houder geplaatst. Met een arm drukt men beide platen van de stempel tegen elkaar. Het papier ertussen wordt vervormd naar de tekening van de stempel, die trouwens makkelijk verwijderd kan worden om een andere stempel erin te plaatsen. Zie ook controletang. [MOT]
Stikhaak (m.)
De griendwerker gebruikt een stikhaak om de jonge twijgen in (overjarige) hakgrienden (zie rijshaak) en in knotwilgen te stikken, d.i. dunnen (1). De stikhaak bestaat uit een sikkelvormig blad (breedte: 2 cm; dikte 2 mm) dat door middel van een angel met een steel van ca. 15-25 cm verbonden is; door steel en angel steekt een nagel. Soms is er tussen angel en werkend deel een verlenging (ca. 15-20 cm) (2) voorzien. Hiermee zou men makkelijker tussen de dikkere overjarige takken kunnen werken zonder de handen te beschadigen. Te onderscheiden van de lattentrekker die groter en zwaarder is. Zie ook snoeimes. [MOT] (1) Voor hetzelfde doel wordt ook gebruik gemaakt van een bandhaakje dat sterk gelijkt op de stikhaak. Het blad (ca. 15 bij 2 cm; gewicht ca. 150gr) van het bandhaakje is minder gebogen. (2) Bv. VINK: 17.
Stikspade (steenbakker) (v.)
Spade met ijzeren blad, breder dan hoog (ca. 30 x 15 cm), met rechte of schuine snede en voorzien van een houten T-steel; wanneer de snede schuin is, gelijkt het werktuig enigszins op de overschietspade. De steenbakker gebruikt de stikspade om zavel doorheen de gerotte klei te spitten. [EMABB]
Stoffeerdershamer (m.)
De stoffeerdershamer is een relatief lichte (ca. 200-400 gr) hamer - te onderscheiden van de glazenmakershamer - met een lange (ca. 10-15 cm), smalle (ca. 1-1,5 cm) kop bevestigd aan een houten steel. De hamerkop heeft één ronde baan en aan het andere uiteinde een platte pen, vaak met een klauw. De stoffeerder gebruikt de hamer om kopspijkertjes in te slaan en te verwijderen. Soms is de kop gemagnetiseerd; zo worden de spijkertjes vastgehouden, wat het werk vergemakkelijkt aangezien bij het bekleden van meubels vaak in lastige hoekjes moet worden gespijkerd. [MOT]
Stokbeitel (m.)
De stokbeitel wordt gebruikt voor het koud of warm doorhakken van staven of ijzeren banden en tot het besnoeien van werkstukken. De smid plaatst de pen van de stokbeitel op het werkstuk en slaat met de voorhamer op de baan van het werkend deel. De stokbeitel bestaat uit een hardstalen hamerkop met in het vlak van de steel een wigvormige pen en een vlakke baan, waarin een steel (ca. 40 cm) steekt. Een zeldzaam model heeft een ijzeren steel waarbij zich tussen het werkend deel en de steel een veer bevindt (1). Deze vangt de kracht van de slag op als er niet loodrecht op de beitel wordt geklopt. De pen heeft een dubbele vouw van 30° om het ijzer warm door te hakken of van 60° om het koud te bewerken. Te onderscheiden van de stokwig. Zie ook schrooi en koubeitel. [MOT] (1) Bv. VAN DONGEN: 80.
Stokdoorslag (m.)
Handwerktuig dat bestaat uit een stalen hamerkop met een ronde (diam. ca. 0,5-2,5 cm), ovale, vierkante of rechthoekige doorsnede waarvan één uiteinde taps toeloopt in een vlakke punt en het andere uiteinde een vlakke baan heeft. De hamerkop wordt op een houten steel (ca. 20-40 cm) gestoken. De smid gebruikt de stokdoorslag om in een gloeiend stuk ijzer gaten te slaan van de gewenste vorm (rond - vierkant - rechthoekig) en diameter door met de smeed- of voorhamer op de baan van het werkend deel te slaan tot het halfweg door het metaal is gedreven. Het werkstuk, ondersteund door een onderlegplaat of boven het gat van het aambeeld geplaatst, wordt omgekeerd om met de stokdoorslag het gat in het werkstuk volledig door te drijven. Doordat de stokdoorslag taps toeloopt, wordt nadat het gat gemaakt is, het metaal verder opzij geduwd. Sommige modellen gelijken op de dolhamer. Zie ook stokpuntslag (hoefsmid) en doorslag (smid). [MOT]
Stokdweil (v.)
Dweil of bos oude lappen (1) die aan een stok bevestigd zijn en waarmee schoongemaakt wordt in de bakoven voordat het brood met de ovenpaal in de bakoven "geschoten" wordt en na het verwijderen van de kolen met het rakelijzer, ook om water op te nemen in een scheepsruim (2). In de oven gebruikt men ook wel eens een natgemaakte (oven)bezem, uit rijshout van brem of berk, of een ovenwis (3). [MOT] (1) Soms zelfs een stuk afgedankt net. (VAN DE VENNE: 22). (2) DORLEIJN: 132. (3) Men spreekt van een ovenwis als er in plaats van de dweil een bosje stro op de stok bevestigd is (WEYNS 1963: 35).
Stokemmer (m.)
Ronde naar boven toe wijder wordende emmer (diam. ca. 20-30 cm) van hout, van (gegalvaniseerd) ijzer of van plastic, bevestigd aan een lange (ca. 200 cm) houten steel. Met de stokemmer wordt water geput, ook beer uit de beerput. Te onderscheiden van de beerlepel waarmee uit de beerkuip wordt geschept. [MOT]
Stokhaak (m.)
Handwerktuig om voorwerpen op- of af te hangen. De slager gebruikt hem voor spek, worsten e.d., de stomer, voor kleren, de winkelier, voor lichte en betrekkelijk weinig verkochte goederen. De stokhaak bestaat uit een naar boven gebogen haak (ca. 5 cm) met dille waarin een lange steel (ca. 120-250 cm) steekt. Sommige modellen zijn voorzien van meerdere haken. Zie ook bootshaak. [MOT]
Stokpasser (m.)
De stokpasser bestaat uit een houten of metalen vierkantige tot drie meter lange staaf, waarop twee of drie (1) houten blokjes met een metalen punt glijden (2). In elk blokje steekt een wig die, wanneer ingedrukt, het blokje vastzet; soms is de wig door een duimschroef vervangen. Deze passer dient om grote bogen te beschrijven. [MOT] (1) Met drie punten kan een ellips getrokken worden, zie ook de ellipspasser. (2) Soms is een blok vast. Soms ook is een punt door een potloodhouder vervangen.
Stokpuntslag (hoefsmid) (m.)
Handwerktuig dat bestaat uit een hardstalen hamerkop waarvan één uiteinde de vorm heeft van een vierzijdige piramide en het andere uiteinde een vlakke baan heeft, op een relatief lange steel (ca. 40 cm) gestoken. Daarmee maakt de hoefsmid een vierkantig gat in het hoefijzer. Het metaal moet roodgloeiend zijn; de hoefsmid plaatst het puntig uiteinde van de hamerkop op het metaal en klopt op de vlakke baan met een hamer. Zie ook stokdoorslag. [MOT]
Stokschaar (v.)
De stokschaar is een grote (ca. 60-100 cm) schaar waarvan één uiteinde haaks is omgebogen zodat het in de bankschroef kan worden geklemd of in een gat in de baan van het aambeeld kan worden geplaatst. Hierdoor kan men meer kracht op de andere lange arm uitoefenen. Deze laatste is meestal voorzien van een stootnok door het uiteinde om te buigen. Soms loopt de arm door en steekt met behulp van een angel in een houten handvat. Het werktuig bestaat meestal uit 2 hefbomen van de eerste soort die rond een spil draaien maar kan ook uit 2 hefbomen van de tweede soort bestaan (1); deze wordt veelal door de smid gebruikt. Hij bedient zich ook van modellen met een dubbele hefboomoverbrenging om extra veel kracht te kunnen ontwikkelen (2). De metaalbewerker knipt er metaalplaat mee die te dik (ca. 1,5-2 mm) is voor de plaatschaar. De muntslager gebruikt de stokschaar om uit de op dikte gehamerde plaat min of meer ronde muntplaatjes te knippen (3). Nadien worden ze op het juiste gewicht gevijld en...
Stokwig (v.)
De stokwig dient om korte blokken (1) te kloven (vgl. kloofmes). Ze bestaat uit een ijzeren wig van ca. 2 kg met een oog waarin een rechte schacht van 70-80 cm steekt. Haar doorsnede is meestal niet driehoekig: de twee zijden zijn evenwijdig over ca. 6-7 cm en lopen dan smaller toe. Tegenover de stompe snede eindigt de wig in een zwaar vierkantig blok waarop geslagen wordt. Het werktuig wordt op de doorsnede van het te kloven stuk geplaatst en door een helper door middel van een sleg of een moker geslagen (vgl. kloofbijl). Zie ook kloofwig. [MOT] (1) Zie een uitzondering in SANDVIG: 7-8. De spleet waarin de houten wiggen gedreven worden om een stam te kloven, wordt met een stokwig bekomen.
Stokzaag (v.)
Sommige snoeizagen kunnen door middel van een dille (1) op een lange schacht gestoken worden om hoger te kunnen snoeien zonder ladder. Zowel de zaag met stijf blad als de beugelzaag (zie glossarium) komen voor. De combinatie trekschaar en stokzaag (2) lijkt weinig succes gekend te hebben. [MOT] (1) Een snoeizaag die op de schacht geschroefd wordt (RASPAIL: fig. 5D= DAVID 1975a: 85) lijkt uitzonderlijk. (2) Zie DUTRY-COLSON: 438.
Stookschop (v.)
Rechthoekige ijzeren schop (ca. 30 cm lang) met een dille waarin een houten D-steel steekt (ca. 70-80 cm). Ze wordt door de stoker gebruikt bij het vullen van de stookketel van een verwarmingsinstallatie of van een stoommachine, door de steenbakker, van de oven. Ze heeft opstaande randen opdat de kolen er niet zouden uitvallen bij het scheppen. Zie ook kolenschep en kolenschop. [MOT]
Stootmes (o.)
Leerlooierswerktuig met een langwerpig blad (ca. 35-50 cm bij 10-25 cm) dat een holronde snede (1) heeft, gevat in twee rechte handvatten of één recht en één T-handvat die zich in het verlengde van het blad bevinden. Wanneer de huiden gepeeld zijn, d.i. onthaard, worden ze geschaafd: de laatste resten vlees en oneffenheden worden van de ruwe huiden weggesneden. Dit werk gebeurt op de afstootboom. De leerlooier vat het mes met beide handen en duwt het over de vleeskant van de huid - dat over de bolronde afstootboom is gespannen - naar beneden. De leerlooier gebruikt een gelijkaardig, maar bot mes - het haarmes - om de haartjes van huiden af te schrapen. [MOT] (1) Volgens SALAMAN 1986: 301 bestaat er ook een model dat aan beide lange zijden een snede heeft.
Stopblok (o.)
Houten of metalen wig - vandaag van kunststof -, meestal met holrond bovenvlak en een houten hecht of een metalen beugel. Het stopblok wordt tegen het wiel van een voer- of rijtuig geplaatst om het af te remmen of tegen te houden. De stopblokken voor de spoorwegen worden volgens plan gemaakt uit eik of olm; de steel (ca. 90 cm), uit es of acacia (1). [MOT] (1) ''Kleine houten voorwerpen'': 3.
Stophout (rietdekker) (o.)
Bij kleine reparaties aan een rieten dak gebruikt de rietdekker het stophout (1) om met de stompe punt de oude restjes riet opzij te wringen om nieuwe schoven of bosjes tussen het oude riet te duwen. Niet te verwarren met een model van het zwingelmes met een vouw aan één kant. (1) W.N.T. sv. stophout: "hout of stuk hout, waarmede een opening wordt dichtgestopt, een bouwdeel onderstopt..."
Stophouweel (o.)
Door de spoorwegarbeider gebruikt houweel waarvan het ijzer in een punt eindigt en het andere uiteinde T-vormig is om fijne (bv. grind) en grove ballast onder de rails te stoppen. [MOT]
Stopmes (o.)
Het stopmes dient om stopverf aan te brengen in glassponningen. Er bestaan verschillende vormen die streekgebonden zouden zijn. Het blad kan puntig of stomp, stijf of veerkrachtig, recht of gebogen zijn. De huisschilder gebruikt het stopmes, nadat het houtwerk in de grondverf werd gezet en "afgepuimd", om spijker- en schroefgaten met stopverf te stoppen. Een eerder zeldzaam model heeft kleine sleuven in het blad (1), net zoals een glassnijder, om smalle stukjes glas af te breken. Zie ook kuipersstopmes en oestermesje. [MOT] (1) Zie JACKSON & DAY: 170 en SALAMAN 1976: 251.
Stopring (m.)
De stopring is een hulpmiddel bij stopwerk, voornamelijk om kousen te stoppen. Net als bij de maasbal wordt er een te herstellen stuk stof, bv. een sok, strak over getrokken. Een stopring kan als accessoire bij een specifieke breimachine worden aangeboden. Aan de met kunststof beklede ring schuiven twee kleine metalen ringetjes. De uitschuifbare haak heeft speling om het geleiden met de vrije hand te ondersteunen. Het stuk stof wordt gelijkmatig gespannen om op een glad oppervlak te werken, zodat er geen rimpels, plooien en andere onregelmatigheden ontstaan. Dergelijke stopring volstaat enkel om relatief kleine gaten te stoppen. Een alternatief is de borduurhoepel, die in vele formaten voorkomt. [MOT]
Stoptrechter (m.)
Stoptrechter van een pluimveehouder om dieren te stoppen, vet te mesten door kunstmatig grote hoeveelheden vetrijke voeding toe te dienen, voornamelijk voor de productie van ganzenlever. Deze nieuwe werktuigfiche is in opbouw. [MOT]
Straathamer (m.)
De straathamer of kasseihamer is een hamer om verharde wegen te plaveien met kasseien. Bij het meest voorkomende model is de korte houten steel van ca. 15 cm rond of ovaal in doorsnede. Hij steekt in het oog van een zware hamerkop van ca. 4 cm breed. Aan de ene kant buigt de kop na enkele centimeter naar de steel toe in een recht, taps uiteinde tot een brede penvormige baan. Daarmee graaft de stratenmaker voor elke steen een kuiltje uit een losse laag gestabiliseerd zand om de kassei in te passen naast de andere en de diepte af te meten aan een vooraf geplaatste horizontale koord, die overeenkomt met de bovenkant van de kasseien. Om de kassei verder in het zandbed te tikken tot de juiste diepte, hanteert de stratenmaker de andere kant van de kop, die een licht bolle, vierkante baan heeft. Beide kanten van de kop aan weerszijden van de steel moeten met elkaar in evenwicht zijn. Daarom is de dunne penvormige kant langer dan de dikke hamervormige kant. Een tweede model, ook Portugese straathamer...
Straatstamper (m.)
Om de straatstenen vast te stampen, gebruikt de stratenmaker een stamper. Zo'n werktuig kan van hout zijn. Het is dan een cilindrisch of licht kegelvormig stuk hout (hoogte ca 75-100 cm) onderaan beslagen op een paar centimeter van de rand. Een stok steekt door het blok en vormt handvatten; deze kunnen ook uit twee houten bogen bestaan (1). De straatstamper kan ook van metaal zijn met ongeveer dezelfde vorm als de houten (soms met een vierkantige doorsnee). Hij kan tenslotte ook uit een ijzeren blok bestaan waarin een rechte steel steekt. Men raadt een gewicht van 20-22 kg aan (2). Voor natuurstenen worden zowel de houten als de ijzeren straatstamper gebruikt, voor klinkers of tegels, de houten. Voor stampasfalt worden de ijzeren stampers verwarmd (3). Te onderscheiden van het plaveiblok, de grondstamper en de handhei. [MOT] (1) Bv. DURAND-CLAYE: 380. (2) GELDOF, J.: 189. Dezelfde auteur meldt ook "zware tweemanstampers" die evenwel "niet wel in het gebruik voldoen, omdat het moelijk...
Strekhout (o.)
Wigvormig houten handwerktuig (ca. 10-12 cm lang; ca. 7-10 cm breed) met een bot metalen of hoornen blad, soms met afgeronde hoeken, bevestigd in het smal toelopend uiteinde. De bontwerker gebruikt het strekhout om naden plat te strijken (zie ook robber), het soepel wrijven van gespijkerd materiaal en het oprekken van ingevochte vellen. Het wordt met de rechterhand gehanteerd terwijl men met de linkerhand het vel vasthoudt. [MOT]
Strijker (pannenbakker) (m.)
Cilindrisch stuk beukenhout waarmee door middel van een schuivende zigzag-beweging de pannenbakker het teveel aan klei van het pannenraam verwijdert. Daardoor wordt tegelijkertijd de klei gladgestreken. Daar de strijker fel onderhevig is aan slijtage moet hij regelmatig op de draaibank worden bijgewerkt. [EMABB]
Strijkglas (o.)
Glazen werktuig dat sterk op een kleine loper voor kleurstof of stamper gelijkt, waarmee linnen en o.m. borduurwerk glad gestreken wordt; het werkvlak is bolrond of heeft afgeronde hoeken. Net zoals het strijkhout warm je het strijkglas niet. [MOT]
Strijkijzer (massief) (o.)
Handwerktuig van massief metaal met een dik (ca. 3-10 cm) blad met een L- of U-vormig handvat erop. Het werd op de kachel, in het open vuur of op het gasvuur (1) gezet totdat het op temperatuur was en vervolgens streek men ermee over de gewassen kleren om de kreukels eruit te krijgen. Het handvat kan van metaal of hout en vast of afneembaar zijn. Een afneembaar handvat haalde men voor het opwarmen eraf en plaatste men terug wanneer het strijkijzer op temperatuur was; zo had men steeds een koel handvat in de hand. Sommige strijkijzers hadden voor datzelfde doeleinde een metalen geperforeerd handvat. Wanneer het ijzer in het open vuur opgewarmd werd, werd het uiteraard vuil. Voordat men ermee over het schone wasgoed streek, werd het afgeveegd. Het ijzer kon ook na het opwarmen in een strijkschoen geplaatst worden, d.i. een dun plaatje dat onder de zool van de strijkbout bevestigd kon worden d.m.v. twee verende beugels. Zo kwam de zool niet in aanraking met het wasgoed. Zie ook het strijkijzer...
Strijkijzer (met kolen) (o.)
Naast het massieve strijkijzer en het strijkijzer met strijkbout bestaat er ook een strijkijzer waarin men gloeiende kolen legde om het te verwarmen. De bovenkant kan open opdat de hete kolen erin kunnen; ook zijn er openingen aan de bovenkant - soms in de vorm van een schoorsteen - waarlangs de rook weg kan, en dikwijls ook net boven de zool om zuurstof aan te voeren. De kolen kunnen ook met een blaasbalg, die men in een opening aan de achterkant van het ijzer steekt, tot gloeien gebracht worden. Deze strijkijzers zijn van ijzer, gietijzer, brons, koper of terra cotta. [MOT]
Strijkijzer (met strijkbout) (o.)
Hol strijkijzer waarin een verwarmd element (bout of binnenijzer) kan gestoken worden, dat eerst in de kachel werd gedaan om warm te worden en daarna in het strijkijzer werd overgebracht om zijn warmte over te brengen op de bodem ervan. Achteraan is er een deurtje dat opendraait of -klapt. Daarnaast is er de zogenaamde 'guillotine-sluiting': meestal kan het afsluitklepje d.m.v. een lange pen midden boven omhooggetrokken worden. Er bestaat ook een model dat geen deurtje heeft maar waarvan de onderste helft van de opening achteraan afgesloten is en enkel de bovenste helft open is. Door die opening kon het binnenijzer naar binnen en viel dan vanzelf op de bodem. Wanneer het na het strijken afgekoeld was, hield men het strijkijzer ondersteboven en het binnenijzer gleed eruit. Nog andere modellen hebben een verwijderbaar of een scharnierend bovenblad. Zie ook het massief strijkijzer en het strijkijzer met kolen. [MOT]
Strijkklopper (m.)
De strijkklopper is een spaanvormig plankje (ca. 30-35 cm lang; ca. 10 cm breed) - te onderscheiden van de wasklopper - waarmee de kleermaker op het persgoed sloeg om de vouw te verstevigen en een strijkeffect te bekomen. Eventueel is er een lapje stof omheen gewikkeld. [MOT]
Strijkschaaf (v.)
De grootste van alle schaven (ca. 130-190 cm lang) wordt gebruikt door de kuiper. In tegenstelling tot andere schaven wordt de strijkschaaf 'ondersteboven' gebruikt, dus met de zool aan de bovenzijde en beweegt ze niet. Ze staat op twee of vier poten, zodat ze respectievelijk schuin of horizontaal ligt. Ze wordt gebruikt om de zijkanten van de duigen te schaven. De kuiper duwt de duigen over de schaaf naar de beitel toe. [MOT]
Strobaalsnijder (m.)
Handwerktuig om de gespannen touwbanden waarmee de geperste stro- of hooibaal is gebonden, door te snijden door deze lichtjes aan te raken en het werktuig naar zich toe te trekken. De strobaalsnijder bestaat uit een driehoekvormig mes - vaak een tand van een maaibalk - dat in een houten hecht steekt. Voor hetzelfde doel worden andere, al dan niet vouwbare, messen - onder meer het snoeimes - gebruikt. Zie ook schovenmes. [MOT]
Strodekkersmes (o.)
Het strodekkersmes is een mes met groot blad (ca. 50 cm lang) met afgeronde snede dat lijkt op het vishakmes maar met een steviger blad. Het wordt door de dekker voornamelijk gebruikt om riet of stro op de gewenste maat bij te snijden, bijvoorbeeld om ze aan de rand van het dak mooi effen af te snijden. Hij kan er ook het bindtouw van de rietbossen of het bandstro van de schoven mee doorsnijden, zoals landbouwers dat doen met een schovenmes. [MOT]
Struikhakmes (o.)
Om zwaar onkruid, struiken, bramen, e.d. te verwijderen, kan men gebruik maken van een struikhakmes. Het werktuig gelijkt sterk op het hakmes (hout) met haakvormig blad maar is langer (ca. 50 cm) en smaller (ca. 3 cm). Soms is op de rug van het blad een bijltje gesmeed. Het werkend deel steekt door middel van een angel in een kort (ca. 15 cm) houten hecht, al dan niet voorzien van bol of haak op het uiteinde. [MOT]
Stukadoorspaleerijzer (o.)
Dit fijne gereedschap van de stukadoor is in vele maten en afmetingen te vinden. Het dient voor het zuiveren van verstekken, voor het bijpleisteren en afwerken van pleisterwerk op die plaatsen waar andere gereedschappen te groot voor zijn. Het paleerijzer is van staal met aan beide uiteinden van het hecht een spatelvormig blad in een lichte hoek ten opzichte van de as. De bladen zijn ongeveer 5 cm lang bij 1 tot 3 cm breed. De vorm varieert: rechthoekig of lansvormig. De archeoloog gebruikt dit handwerktuig om, tijdens een opgraving, delicaat werk te verrichten, bijvoorbeeld een skelet vrijmaken. Het paleerijzer van de stukadoor is gemakkelijk te verwarren met bepaalde modellen van het gietersstrijkijzer (1), evenals met het boetseerijzer waarvan het blad korter (ca. 1-5 cm) is. Het is ook te onderscheiden van het krabijzer van de steenhouwer, waarvan de uiteinden vaak getand zijn. [MOT] (1) Men kan voor beide handelingen hetzelfde handwerktuig gebruiken. Exemplaren van het merk Wagner...
Stukadoorstroffel (m.)
De stukadoorstroffel bestaat uit een gesmeed stalen blad dat met een omgebogen angel aan een recht hecht is bevestigd. Meestal zijn blad en angel uit één stuk gesmeed, soms is de angel echter met twee klinknagels aan het blad vastgeklonken. Het blad, van vorm rechthoekig of met afgerond uiteinde, varieert in grootte, van ca. 5 cm bij 10 cm tot ca. 11 cm bij 15 cm. "De stukadoor gebruikt deze troffel voornamelijk om de specie uit de kuip op zijn spaarbord te scheppen en soms van het spaarbord weer op de muur te brengen. Verder om de mortel in de kalkkuip 'om te zetten'." (1) Met de stukadoorstroffel mag men in tegenstelling tot de metselaarstroffel geen stenen afhakken. [MOT] (1) JELLEMA: 88.
Suikerbijltje (v.)
Klein en licht (ca. 300 gr) bijltje waarmee men suiker brak, die vroeger in grote kegelvormige blokken verkocht werd. Het is meestal gecombineerd met een hamertje waarmee de afgebroken stukken suiker fijn geklopt kunnen worden. De houten steel steekt meestal in een dille. Voor kleinere stukken suiker gebruikte men een suikerbreektang. [MOT]
Suikerbreektang (v.)
Vroeger verkocht men de suiker in grote kegelvormige blokken, suikerbroden genoemd. Men brak ze met een suikerbijltje of met een suikerhamertje. Voor kleinere stukken gebruikte men een suikerbreektang. Deze tang onderscheiden we van de suikertang die we gebruiken om een klontje uit de suikerpot te nemen. De kaken van de suikerbreektang eindigen in twee punten of twee ronde licht T-vormige bladen. Sommige modellen waren op een plank bevestigd (1). Men legde vaak een doek op de tang tijdens het werk om te voorkomen dat de stukjes suiker in het rond zouden springen. Er bestaan ook kleine breektangen die bij het koffie-en theeservies horen (zie suikertang met suikerbreektang). Men noemt ze soms suikerschaar. Een ander model (2) heeft de vorm van een tang bestaande uit twee hefbomen van de derde soort, die rond een spil draaien. De dunne kaken eindigen in oren zoals bij een schaar. De kaak heeft langs de binnenzijde een rechte snede. De buitenzijde heeft vaak een grillige vorm, louter ter...
Suikerdeeggieter (m.)
Om vlug een groot aantal pralines te vullen en om suikergoed te gieten in het bakje gevuld met stijfsel (zie chocoladevorm) gebruikt men een suikerdeeggieter. Hij bestaat uit een plaatijzeren recipiënt dat uitmondt in 4 à 7 conische tuiten, en is voorzien van een handvat, eventueel met haakje. [MOT]