ID-DOC: algemeen zoeken

Hieronder kan u een algemeen trefwoord invoeren en een algemene zoekactie doen. 

Geef ons een seintje als je problemen ondervindt met deze pagina via info@mot.be.

Zoek naar: werktuig


Zoekresultaten 401 - 450 1,387 resultaten gevonden
Handboor (met tandwielen) (v.)
De handboor (1) met tandwielen is een boorwerktuig waarbij de beweging van een zwengel door twee kamraderen op de boorhouder wordt overgebracht. Zo ligt het toerental hoger dan bij een omslagboor. In tegenstelling tot de mechanische klopboor is de rotatie continu. Het meest voorkomende model is sterk verwant aan de borstboor maar veel kleiner en lichter (ca. 20-35 cm). Ook bij de handboor kan het tandwielmechanisme zichtbaar zijn of verborgen in een tandwielkast. De meestal houten kruk ligt in het verlengde van de boorhouder. Men grijpt de kruk stevig om het werktuig in positie te houden bij het roteren. Andere modellen hebben een metalen pistoolkolf of een handvat dat uit de as ligt (2). [MOT] (1) De term handboor(machine) wordt vrij algemeen gebruikt voor deze modellen maar is geen sluitende benaming. Dit type onderscheidt zich voornamelijk door de zwengel en tandwieloverbrenging tov de omslagboor, pompboor, klopboor, fretboor, enz. (2) Deze metalen modellen worden soms precisiehandboormachine...
Handborstel (m.)
Borstel voor het wegvegen van stof en het aanvegen van de vloer. Vaak vormen handborstel en vuilblik een stel. Door in de ene hand het vuilblik te houden en de handborstel in de andere hand te nemen kan men het stof of het vuil met de borstel op het blik vegen en in de afvalbak gieten.De handborstel is een stevige borstel met een smal (ca. 3-5 cm) houten of plastic borstellichaam voorzien van een aantal (ca. 30) niet doorboorde gaten waarin haarbundels (ca. 5-7 cm) uit kokos of kunststof steken. Op de kop van het borstellichaam bevinden zich vaak enkele schuin ingeplante haarbundels om makkelijker in de hoeken te kunnen werken. Borstellichaam en korte steel liggen in elkaars verlengde en zijn meestal monoxiel. De handborstel is te onderscheiden van de schildersstoffer, gebruikt voor het afstoffen van te schilderen houtwerk. Het werkend deel uit (zacht) varkenshaar voorkomt krassen of zwarte vegen. [MOT]
Handhaak voor balen (m.)
Handwerktuig waarmee men balen kan verplaatsen. Het kan een metalen S-vormige haak zijn (ca. 20 cm lang; ca. 300 gr) met een houten T-vormig hecht, die op de handhaak voor hout en de sjouwershandhaak lijkt. Het kan ook een dubbele haak zijn. Zie ook handhaak voor zakken. [MOT]
Handhaak voor hout (m.)
De handhaak voor hout is een metalen (S-vormige) haak (ca. 30 cm lang; ca. 500 gr) met meestal houten hecht en een vierkantige, driehoekige of platte punt om korte en tamelijk dikke (ca. 75-120 / 10-20 cm) stukken rondhout te verplaatsen. Het hecht kan bol-, T- , L- (1) of D-vormig zijn. Daarnaast bestaat er een handhaak voor hout die sterk op een heel kleine zethaak gelijkt. Dank zij de handhaak moet de houthakker of de sjouwer zich minder bukken, heeft hij een beter houvast en moet hij splinterig, nat of bevroren hout slechts met één hand aanraken. Het handwerktuig is te vergelijken met de sjouwershandhaak die in de haven gebruikt wordt en de handhaak voor strobalen. Deze laatste twee zijn echter lichter gebouwd. Zie ook uitdraaghaak (1 man). [MOT] (1) Bv. POHL.
Handhaak voor ijs (m.)
Handwerktuig waarmee men de grote blokken ijs verplaatst die dienen voor het koel houden van eetwaren en dranken. Het heeft een L-vormige metalen haak met een puntig en lichtjes omgebogen uiteinde, die vastgeschroefd zit aan een relatief lang (ca. 30-40 cm) houten hecht. [MOT]
Handhaak voor strobalen (m.)
Handwerktuig door de landbouwer gebruikt om strobalen te verplaatsen. Het is een haakvormig ijzer met een ring als handvat of een houten hecht dat dwars op het werkend deel is bevestigd. Te onderscheiden van de handhaak voor balen die lichter is en meestal korter. [MOT]
Handhaak voor zakken (m.)
Lichte handhaak met een reeks korte tanden op een plaatje van zo'n 4-6 cm. Het handvat uit jute of hout staat al dan niet haaks op het werkend deel. Met deze haak verplaatst men "het meeste zakgoed, behalve geraffineerder suiker, fijne zaden, gemalen puimsteen, fijne zwavel en soortgelijke goederen" (1). De tanden zijn kort om te vermijden dat er te grote gaten worden gemaakt bij het grijpen of dragen van bv. jutezakken (2). Zie ook handhaak voor balen. [MOT] (1) JANSE: 27. (2) Werkzeuge. Eine Typologie für Museen und Sammlungen. Teil 1, München, 2020: 94.
Handhei (v.)
De handhei dient om betrekkelijk korte en dunne palen in de grond te slaan, ook wel om een zware houtverbinding te doen sluiten (1). Ze bestaat uit een zware (2), 30-50 cm lange houten blok, aan beide uiteinden met een ijzeren ring beslagen, waarop twee of vier U-vormige handvatten bevestigd zijn. Soms ook worden er vier ca. 1 m lange staken schuin op vastgemaakt. Het werktuig wordt door twee, drie of vier arbeiders gevat, opgetild en op de kop van de paal neergelaten. Wanneer een model met staken gebruikt wordt, kunnen palen geheid worden die hoger zijn dan de arbeiders. Voor gekalibreerde palen wordt heden het blok vervangen door een buis die over de paal geschoven wordt. Zie ook planttang, straatstamper. [MOT] (1) Bv. een zwaard op een boot (DORLEIJN: 48). (2) Tot 30-50 kg volgens JELLEMA 246, tot 60 kg volgens VAN KEIRSBILCK 1898: 158.
Handkaarde (v.)
De handkaarde is een handwerktuig uit de wolverwerking dat per twee wordt gebruikt. Ze is meestal van hout, uitzonderlijk volledig van metaal. Een rechthoekig plankje van 15-30 cm, soms bekleed met een lap textiel, is bezet met talrijke korte, geknikte metalen kamtanden (1). Het korte hecht staat dwars op het plankje. Beide zijn soms lichtjes gebogen om beter in de hand te liggen. Natuurlijke vezels moeten gezuiverd worden vooraleer ze te kunnen spinnen, bv. bij vlas gebeurt dit met een zuiverhekel en spinhekel. Om ruwe (schapen)wol of katoen tot draden te kunnen spinnen, moet hij eerst gekaard worden om de vezels te ontwarren, zuiveren en richten. De plukken wol worden uiteen getrokken en over de kaarde verspreid door beide exemplaren in tegengestelde richting over elkaar te strijken. "Men strijkt met de tweede kaarde net zo lang over de eerste kaarde tot al de wol zich op de tweede heeft afgezet. Deze bewerking wordt vijf- of zesmaal herhaald tot de wol goed gekamd en gericht is" (2)....
Handpalmboor, driezijdige/Handpalmboor, vierzijdige (Japanse) (o.)
De Japanse driezijdige handpalmboor (1) (Japans: mitsu me kiri) is een heel licht handwerktuig, het weegt niet meer dan ca. 25 gr. Het wordt gebruikt om kleine, gaten te boren in hout. De gaten zijn bedoeld om er nagels of houten schroeven in te bevestigen. De lengte van het boorijzer varieert van 1,5 tot 9 cm. Het is fijn en rond (diameter ca. 0,3 cm) en eindigt op een driekantige, scherpe punt. Elke driekant heeft een smalle, langwerpige uitsparing. Met de Japanse vierzijdige handpalmboor (Japans: yotsu me kiri) worden taps toelopende gaten geboord, waarin tapse bouten van hout of bamboe passen. De lengte van het boorijzer varieert van 4,5 tot 15 cm. Het is fijn (ca. 0,3 cm), heeft vier zijden en eindigt op een scherpe punt. Het boorijzer is bij beide modellen met een angel in een rechte houten steel van ongeveer 30 cm bevestigd. De handpalmboor wordt bij het boren verticaal gehouden en tussen de handpalmen gewreven. [MOT] (1) ODATE: 166-167.
Handschoenrektang (v.)
De vingers van een handschoen kan men verbreden met een vingerstok of een handschoenrektang. De kaken van het laatste werktuig zijn halfrond en over het algemeen langer dan de armen. Men mag immers niet teveel druk uitoefenen. Een veer sluit de tang automatisch, wanneer men geen druk uitoefent op de armen. Handschoenrektangen zijn doorgaans van hout, maar er bestaan er ook van metaal en plastic. Men had ook modellen voor de lange balhandschoenen. [MOT]
Handschoffelmachine (v.)
Met de handschoffelmachine worden, in gewassen die op rijen groeien, de wortels van onkruid doorgesneden; men gebruikt ze soms ook om de korst te breken zodat er een betere luchtcirculatie ontstaat en de capillaire werking - en dus de uitdroging - tegen te werken. De handschoffelmachine bestaat uit meestal twee metalen wielen (diam. ca. 35 cm) met elk aan de as een stang die een metalen plaatje, juist achter het wiel, op de juiste hoogte houdt. Beide trapeziumvormige plaatjes, door een beugel verbonden, zijn voorzien van 2-3 sleuven waarin men de schuinstaande messen of schoffels, op de gewenste breedte, in vastschroeft. Men duwt het geheel voor zich door middel van twee houten armen (ca. 130 cm). Er bestaan ook handschoffelmachines met één wiel waarmee men tussen twee plantenrijen schoffelt, dit in tegenstelling tot het model met twee wielen waarmee men beide zijden van één rij planten bewerkt. Tegenwoordig bestaat er een model met rubberen wiel (ca. diam. 25-60 cm) waarbij men de schoffels...
Handschroef (v.)
Spantoestel dat dient om een klein werkstuk in de hand of in een bankschroef vast te klemmen of om twee of meer stukken opeen te klemmen. De ijzer of houten (1) handschroef bestaat hoofdzakelijk uit twee hefbomen van de derde soort verbonden door een scharnier. De platte gegroefde bekken worden door middel van een vleugelmoer aangedraaid. Soms is de moer vervangen door een zwengel (2). Bij het losdraaien zorgt een veer voor het geleidelijk opengaan van de bekken (bv. MOT V 88.0764). Op een ander model vertrekken de bekken vanuit één hecht (3) (bv. MOT V 90.0173). Ze zijn U-vormig (4) aan elkaar verbonden, al dan niet scharnierend, of een bek kan over een geleider schuiven. Meestal is een of beide bekken voorzien van een V-groef om ronde pennetjes makkelijk te kunnen klemmen. Beide modellen worden in de hand gehouden. De uurwerkmaker gebruikt een handschroef met twee hefbomen van de eerste soort (bv. MOT V 2007.0412). Deze wordt in de hand gehouden, Een veer zorgt voor het geleidelijk...
Handspaak (v.)
De handspaak is een lange (ca. 150-200 cm) houten of ijzeren (1) staak om zware lasten tot geringe hoogte op te heffen. Spoorwegarbeiders hanteren ze om spoorrails te schiften (2). Groefwerkers zoals de steengraver gebruiken een handspaak om steenblokken te verplaatsen, om ze op rollen te leggen, enz. Naar beneden toe is de handspaak breder en vierkantig in doorsnede; onderaan is ze lichtjes gebogen. De houten handspaak is aan de onderzijde met plaatijzer beslagen (3). Te onderscheiden van de koevoet en de sloopbeitel. [MOT] (1) Ook handboom genoemd (ZWIERS: 497). (2) Ook schiftijzer en schiftboom (ZIECK & POSTEMA: 187) genoemd. (3) De houten handspaak zonder beslag wordt soms papierspaak genoemd (JANSE: 29).
Handvat om pakje te dragen (o.)
Dit draagmiddel wordt aan klanten meegegeven om een samengebonden pakje naar huis te dragen. Het was vooral populair voor de Tweede Wereldoorlog en is een voorloper van de plastic draagzak (1). Het bestaat uit een glad, cilindrisch stukje hout of karton, met aan beide uiteindes een haakje in ijzerdraad of koper, dat rond de touwtjes van een pakje grijpt. Het dragen van zware pakjes wordt makkelijker als men de arm kan laten hangen en de touwtjes niet in de hand snijden. Meestal is er een reclameboodschap op gedrukt van bv. een kledingzaak of wasserij.Zie ook de koudehand. [MOT] (1) Door het verbod op plastic draagzakken zijn deze handvatjes sporadisch opnieuw in gebruik.
Handvat voor uien (o.)
Plastic keukengerei om uien of andere, zachte groenten te vatten en ze op deze wijze volledig op te raspen, zonder gevaar voor de vingers. Het heeft de vorm van een halve bol waarin zich een aantal lange (ca. 3-4 cm) pinnen bevinden en een plaatje met korte (enkele mm.) pinnetjes dat naar beneden gedrukt kan worden. De lange pinnen worden in de groente gestoken en men begint te raspen. Geleidelijk aan wordt het plaatje naar beneden gedrukt tot de groente volledig opgeraspt is.Zie ook de keukenrasp. [MOT]
Handzaag (dubbele, Japanse) (v.)
De Japanse dubbele handzaag (1) (Japans: ryoba noko) is licht van gewicht (ca. 250 gr), heeft een stijf, maar flexibel stalen blad en steekt in een lang (ca. 30 cm), recht hecht. Het lange hecht wordt meestal met twee handen vastgehouden. Er bestaat een klein model met een blad van ca. 20 cm lang en een groter model met een blad van ca. 36cm. De schrijnwerker kan met deze zaag zowel verticaal, als horizontaal zagen. De ene zijde, met fijne tanden, is de afkortzijde, waarmee men hout dwars doorzaagt (zie kortzaag (hand)). De andere zijde, met grote tanden, is de schulpzijde, waarmee men hout in de lengte doorzaagt (zie schulpzaag). De Japanse dubbele handzaag wordt steeds trekkend, zoals de Japanse handzaag gebruikt, dat is te zien aan de stand van de tanden, gericht naar de zager toe. De trekkende beweging verhindert dat het blad buigt. De Japanse schrijnwerker gebruikt geen bankschroef, werkbank- of meubelmakersklem om het te bewerken materiaal te klemmen. Hij staat gebogen met één voet...
Handzaag (v.)
Zaag met smaller toelopend stijf blad (20-120 cm) waarop een open of gesloten pistoolkolf of een recht hecht (1) bevestigd is. In de pistoolkolf steekt de vakman doorgaans slechts drie vingers: de wijsvinger rust tegen het blad. De zaagtanden hebben een schuine en een rechte zijde zodat men zowel dwars als in de lengterichting (zie schulpzaag) van het hout kan zagen. Aan het uiteinde van de rug van veel handzagen steekt een klein puntje uit. Het nut hiervan blijft een raadsel: voor de ene is het een vizierkorrel, voor de andere duidt het het einde van de zaag aan wanneer gezaagd wordt, voor vele is het een versiering (2). De handzaag wordt voor allerlei werken gebruikt en heeft de gewone spanzaag vervangen. De Japanse handzaag (Japans: anahiki kataba noko) heeft een licht (ca. 300 gr) flexibel stalen blad (ca. 10 bij 40 cm) dat in een lang (ca. 35 cm), lichtgebogen hecht steekt, dat steeds met twee handen vastgehouden wordt. Het blad is onregelmatig van vorm. De zaagsnede is niet recht,...
Handzaag voor cellenbeton (v.)
Cellen-, schuim- of gasbeton is een betonproduct met gasbelletjes erin, waardoor het materiaal licht, sterk en gemakkelijk verwerkbaar is met de handzaag voor cellenbeton en met de steenschaaf. De handzaag voor cellenbeton heeft een dik (ca. 1,5 mm) smaller toelopend blad (ca. 50-70 cm) waarop meestal een gesloten pistoolkolf bevestigd is. De grote hardmetalen (widia) tanden (30-40 tal) zijn schuin naar voor gericht, ze zagen dus bij het duwen van het werktuig. Zie ook handzaag en steenzaagje. [MOT]
Handzaaimachine (v.)
Met de handzaaimachine wordt in één handeling een zaaivoor gemaakt, het zaad - meestal van groenten - gelijkmatig in rijen gezaaid, de zaaivoor weer dicht gemaakt en de aarde aangedrukt. De handzaaimachine bestaat uit een ijzeren, nu ook aluminium, onderstel gedragen door een groot (diam. ca. 28 cm) smal voorwiel en een breed achterwiel van ijzer of plastic (diam. ca. 16 cm; breedte ca. 7 cm), dat in het midden wat uitgehold is. Men duwt het geheel voort door middel van twee houten of ijzeren armen (ca. 130 cm). Het onderstel bestaat uit een houten, ijzeren of plastic zaadbak (1), met onderaan een tandrad dat door middel van een ketting of een ander aandrijfmechanisme met het voorwiel verbonden is. De zaadbak versmalt naar onder toe met aan de achterwand een regelbare opening, naargelang de grootte van het zaad dat wordt gebruikt. Soms zijn hiervoor verschillende tandraderen voorzien (2). Bij het voortduwen van het toestel komt het tandrad in de zaadbak in beweging, waardoor het zaad...
Hanenkam (m.)
De hanenkam dient om het stof af te nemen tussen een muur en de achterwand van kasten. Het is een smalle (ca. 1 cm), lange (ca. 35-40 cm) handborstel waarvan het hecht in hetzelfde vlak als het werkend deel ligt en soms omhoog gebogen is. Het bestaat uit één rij haarbundels (ca. 20-25) uit paardenhaar die 'getrokken' in het borstellichaam zitten: gaten (1) worden door het hout geboord waardoor men een lus van dun roestvrij ijzerdraad steekt. Door de lus komt het koppeneinde van de haarbundel. Laatstgenoemde klemt in het geboorde gat bij het aantrekken van de draad. Grotere modellen (ca. 50-125 cm) zijn op het uiteinde en gedeeltelijk op de bovenzijde van het borstellichaam voorzien van haarbundels (ca. 25-30). [MOT] (1) "Van de ene kant tot op het midden der houtdikte, wijde gaten en van de andere kant, op de wijde aansluitende, nauwe gaten, zodat er in het midden van het gat een vernauwing of borst ontstaan is." (BOERMAN: 42).
Hangijzer (o.)
Een hangijzer werd aan de haak van ketting-, schroef- of zaaghaal gehangen om er een pan of wafelijzer op te plaatsen. Onderaan is er een ring waar een pan of een wafelijzer op gezet kon worden; vervolgens zijn er twee diametraal daarvan uitgaande, eerst horizontaal verlopende en dan schuin opwaarts naar elkaar toe stijgende hangarmen; bovenaan tenslotte zit een scharnierend of vast, meestal maanvormig hengsel dat aan de haak van de haal gehangen werd. [MOT]
Hielafrondmes (o.)
Het hielafrondmes is een mes van ongeveer dezelfde lengte als het krammes (ca. 80-100 cm), ook met aan één uiteinde een dwars houten hecht en aan het andere uiteinde een haak die in een zware kram aan de werkbank bevestigd wordt, maar enkel voorzien van een kort holrond snijdend gedeelte in het midden. Hiermee wordt de hiel afgerond en wordt er een vloeiende overgang gemaakt tussen de hielpartij en het achterste gedeelte van de klomp. Men moet hiervoor dwars op de vezels snijden, aldus is het mes zeer scherp. Ook de bovenzijde van de klompschoen wordt licht uitgehold met het hielafrondmes zodat het de vorm van de voet aanneemt. [MOT]
Hielmes (o.)
Het hielmes dient om de hiel van een klomp binnenin glad te snijden. Zijn ca. 4 cm lang tweesnijdend blad, waarvan een uiteinde soms naar boven gebogen is, eindigt in een op zijn vlak haaks staande angel. Deze laatste steekt in een rechte houten steel van ca. 30 cm. Het blad heeft ook soms de vorm van een platgedrukt vraagteken. Met zijn linkerhand vat de klompenmaker de steel bij het ijzer, de rechterhand houdt hij dichtbij het uiteinde. [MOT]
Hijstang (v.)
Sommige lasten kan men makkelijk met een hijstang vastnemen en vervolgens met een hijstoestel verplaatsen. Het gewicht zelf trekt de tang dicht, dus hoe groter het gewicht, des te groter de klemkracht. Er bestaan hijstangen voor steen, stammen, zakken, smeltkroezen, vaten, buizen ... De tang is aangepast aan het voorwerp dat het grijpt. Hieronder volgt de bespreking van een aantal hijstangen. De oudere types zijn de steenschaar, de hijstang voor molenzakken en voor smeltkroezen. In tegenstelling tot haar naam is de steenschaar geen schaar, maar een hijstang voor steen. De kaken kunnen zeer ver opengaan om brede stukken te vatten. Bij de hijstang voor molenzakken is dit echter niet nodig, aangezien de tang slechts de strop van de zak grijpt om de zak naar boven te hijsen. In de huidige catalogi vinden we balktangen en allerlei heftangen voor buizen en vaten. De kaken van de tangen die rond balken of buizen grijpen, zijn vrij groot en halfrond. Bij de tangen die I-vormige balken opheffen,...
Hoedenborstel (m.)
Smalle borstel (niet breder dan 5 cm) met zachte varkens-, paarden- of geitenharen om vilten (1) of zijden hoeden (2) te ontdoen van stof en pluisjes door ze schoon te borstelen en glad te strijken. Met de ene hand wordt de hoed van onderen vast gehouden, terwijl je met de andere hand de hoedenborstel vat en de hoedrand van bovenaf tegen de klok in (3) begint te borstelen. Vervolgens worden de bovenzijde en de schacht van de hoed onder handen genomen. Als laatste wordt de onderzijde van de hoedrand en eventueel de hoofdband geborsteld. De hoedenborstel bestaat in verschillende modellen. Veelal gelijkt hij sterk op de kleerborstel maar is korter en smaller (zie afbeelding uit Miele & Co 1901: 38). Zeer smalle (ca. 1 cm) zakmodellen, meestal voorzien van reclameopdruk, kunnen ook gebruikt worden als kleerborstel of tafelschuier. Andere modellen hebben een zijdelings licht gebogen borstellichaam - al dan niet voorzien van een steel (4) - om zich aan de vorm van de hoed aan te passen en om...
Hoefhakmes (o.)
Het hoefhakmes is een meestal volledig metalen mes zonder hecht, met een lange rechte snede (tussen 15 en 35 cm); er bestaat ook een model met hecht en een kort (ca. 7 cm) werkend deel. De rug van het hoefhakmes is breed (5 mm), zodat de hoefsmid er met behulp van zijn hoefhamer op kan slaan. Met het mes wordt het overtollige hoorn van de paardenhoef weggehakt. Zodoende wordt de hoef klaargemaakt voor het bevestigen van een hoefijzer. Wat de vorm betreft, is verwarring mogelijk met het metselaarsgereedschap, de sabel, om bakstenen op maat door te kappen. Zie ook hoefrasp. [MOT]
Hoefhamer (m.)
De hoefhamer is een hamer (300-600 gr) met ronde, vlakke baan en gespleten pen die sterk op de klauwhamer (timmerman) lijkt maar er toch van te onderscheiden is doordat zijn klauw meestal korter en sterker gebogen is. De hoefsmid gebruikt deze hamer om het hoefijzer - wanneer het na verscheidene verhittingen en behameringen perfect op de hoef past - vast te nagelen. De nagels dienen naar buiten toe geslagen te worden om het vlees van de voet niet te kwetsen. Met de klauw worden de nagels die buiten de hoef uitsteken, geklonken. [MOT]
Hoefijzerdoorslag (m.)
Na het ritsen (zie ritsbeitel (metaalbewerking)) en het vormen van de nagelgaten (zie stokpuntslag (hoefsmid)) in het hoefijzer, gebruikt de hoefsmid een hoefijzerdoorslag om de gaten door te slaan of te vergroten. De hoefijzerdoorslag is een lange (ca. 25-40 cm) ijzeren beitel die uitloopt in een kleine rechthoekige (ca. 3 mm bij 1,5 mm) punt. Zie ook nietenkapper. [MOT]
Hoefkrabber (m.)
De hoefkrabber is een ijzeren of plastic haak (ca. 15 cm lang) waarmee het vuil uit de hoeven van een paard verwijderd wordt. Het handwerktuig is vaak gecombineerd met een kalkoensleutel of een borsteltje, soms ook met een ringsleutel. Het maakt veelal deel uit van het ruitersknipmes. [MOT]
Hoefmes voor paarden (o.)
Handwerktuig dat de hoefsmid gebruikt om de hoeven van paarden bij te werken. Het heeft een meestal lichtjes gekromd blad dat op het uiteinde omgebogen is en dat over de ganse lengte snijdt. (Vergelijk met de balkenrits, de boomrits, de kuipersrits en de klompenmakersrits). Dat blad steekt in een vaak naar boven gebogen houten hecht. Met het mes wordt overtollig hoorn weggesneden. Met het omgebogen uiteinde - dat eveneens snijdt - kunnen onzuiverheden aan de binnenzijde van de hoef verwijderd worden. Er bestaan modellen voor zowel links- als rechtshandigen (1). Zie ook ruitersknipmes. [MOT] (1) Bv. Encyclopédie 1740-80, deel 13: s.v. Marechal-ferrant.
Hoefrasp (v.)
Rechthoekig handwerktuig (ca. 4 cm breed; ca. 25-50 cm lang), al dan niet met handvat, dat zowel rasp als vijl combineert; aan de ene zijde met een dubbele vijlhouw en aan de andere zijde met een rasphouw. De korte zijde(n) is/zijn meestal licht afgerond. De lange zijden zijn soms gegroefd als een vijl. Bij de hoefrasp zonder handvat, ook wel dubbele hoefrasp genoemd (1), raspen of vijlen de twee helften in de tegenovergestelde richting. Soms is er maar één zijde bekapt waarvan de ene helft met een dubbele vijlhouw en de andere helft met een rasphouw. Na het overtollige hoorn van de paardenhoef weg gehakt te hebben met het hoefhakmes en de hoefhamer, gebruikt de hoefsmid de hoefrasp om de rand van de paardenhoef die op het hoefijzer zal dragen, geheel vlak te raspen/vijlen; ook, om de buitenrand van de hoef te breken om inscheuren te voorkomen. Het model zonder handvat gelijkt sterk op de schoenmakersrasp, die evenwel korter is. [MOT] (1) Tech-term: 11.6.
Hoefsmeedhamer (m.)
Zware (ca. 1,400-2 kg), trapeziumvormig gesmede hamer met vlakke of licht bolronde baan en korte (ca. 20-25 cm) steel. De hoefsmid smeedt hoefijzers meestal met een smeedhamer. In sommige gebieden van Frankrijk daarentegen gebruikt men een specifieke hamer, de hoefsmeedhamer. Door de trapeziumvormige kop kan hij uitzonderlijk op de houwhamer gelijken. [MOT]
Hoeftang (v.)
Door haar vorm gelijkt de hoeftang op de trektang. Ze is evenwel groter en de bek is vaak platgedrukt. De hoefsmid plaatst de kaken tussen het hoefijzer en de hoef - daarom is de bek hoog - en wringt het ijzer wat los. Zo trekt hij de nagels lichtjes uit de hoef. Daarna slaat hij het ijzer terug op zijn plaats en vat de nagels zoals met een trektang. De hoeftang dient bovendien als steun bij het omslaan van de nagels, ook omnieten genoemd, wanneer het paard beslagen wordt (zie hoefhamer). "De nijptang wordt tegen de omgeslagen niet (=uiteinde) gehouden, terwijl men met de hamer enkele flinke slagen op de 1 mm onder de ondervlakte van het ijzer uitstekende nagelkop geeft. Daarna worden de nu omgehaalde nieten flink aangeslagen en uitstekende randen met de vijl weggenomen" (1). Om de steun te verbeteren, is bij sommige modellen één kaak rechthoekig uitgesmeed. Zie ook nietenkapper, gebruikt voor dat de hoef wordt verwijderd en de onderkapper, gebruikt voor dat de niet van de hoefnagel wordt...
Hoefvoeltang (v.)
Tang waarmee de hoefsmid zieke, pijnlijke hoeven onderzoekt. In de hoef kan pijn ontstaan doordat vormveranderingen van de hoornige delen een druk op de daarbinnen gelegen delen uitoefenen en doordat inwendige delen van de hoef gezwollen zijn en hierdoor een directe druk op de zenuwen van de hoef uitoefenen. De hoefvoeltang is een vrij grote tang (ca. 30-40 cm lang) met een bek die ver open kan zodat de hoef ertussen kan. De kaken zijn rechthoekig of rond in doorsnede en zijn op het uiteinde voorzien van nopjes. Met de tang worden de verschillende delen van de hoef beknepen; aan de hand van de reactie van het paard kan men de pijnlijke plaats achterhalen. [MOT]
Hoekomslagboor (v.)
De hoekomslagboor is een omslagboor waarmee makkelijk in hoeken gewerkt kan worden. De overbrenging van booromslag naar werkend deel gebeurt hier door middel van tandraderen of een cardankoppeling. [MOT]
Hoektroffel (m.)
Troffel (ca. 20 cm) waarvan het blad (ca. 8-10 cm bij 5-7 cm) een hoek van 90 graden vormt. De overgang tussen beide bladhelften kan scherp of afgerond zijn. De stukadoor gebruikt de hoektroffel voor het afwerken van hoeken. Er bestaat een hoektroffel voor uitspringende en één voor inspringende hoeken. Zie ook goottroffel. [MOT]
Hoepeldrijver (m.)
Werktuig om de hoepels op een kuip te drijven. Voor metalen hoepels is het een metalen blokje met een houten in de lengte gericht hecht, waarvan een zijde overdwars holrond is (geheel 15-20 cm; breedte ca. 5-8 cm; dikte ca. 0,8-2 cm); het kan ook geheel van metaal zijn. Het ondereinde is overdwars uitgehold of gekarteld om het wegglijden te voorkomen. Soms wordt een steel haaks in het werktuig gestoken zodat het op een hamer gelijkt; deze drijfijzers zijn voor grote tonnen bestemd en worden stokhoepeldrijvers genoemd. Voor houten hoepels kan hetzelfde werktuig aangewend worden maar meestal wordt gebruik gemaakt van een geheel houten hoepeldrijver. De kuiper plaatst de hoepeldrijver op de hoepel met de holronde zijde tegen de duig. Met een hamer of met zijn rechte dissel slaat hij erop tot wanneer de hoepel op zijn plaats is. [MOT]
Hoepelhaak (v.)
De hoepelhaak is een hefboom van de tweede soort om de laatste hoepels op een ton te trekken en om de duigen van elkaar te verwijderen wanneer de bodemstukken in de kroos geplaatst worden of wanneer werk of riet tussen de duigen gestoken wordt. Het is een rechte stang (ca. 60 cm; middellijn 4-5 cm) met een door een metalen plaat beslagen afgeschuind uiteinde. Op enige afstand van dat uiteinde is een losse L-vormige ijzeren haak (1) vastgemaakt. De hoepel wordt op de ton gelegd. Aan een kant wordt hij meestal tegengehouden door een klemhaak, d.i. een metalen aan één uiteinde haaks gebogen staaf, waarop een haak glijdt. De haak van de hoepelhaak vat de hoepel aan de overkant terwijl het afgeschuind uiteinde op de ton steunt. De druk van boven naar beneden trekt de hoepel op de duigen. Het werktuig is te vergelijken met de bandhaak (wiel), de palter en de haagtrekker. [MOT] (1) De houten haak (DUNARE: 614) is waarschijnlijk uitzonderlijk.
Holle schaaf (v.)
De holle schaaf (1) dient om dunne ronde voorwerpen te schaven, bv. een steel (2) of een spaak (3), ook - gepaard met een bolle schaaf - een rond stuk dat in een ander moet sluiten, bv. een vensterraam. Het is een betrekkelijk smalle schaaf (0,7-4,5cm) zonder keerbeitel noch aanslag, waarvan de zool in de breedte holrond is. [MOT] (1) De neusschaaf (Fr. nez-de-marche) is een holle schaaf speciaal bestemd om de neus van een trede rond te schaven. (2) LEGROS 1950: 300. (3) STURT: 97.
Holpijp (m.)
Men kan gaten van verschillende grootte in leder maken met behulp van een holpijp, d.i. een metalen buis (1) met scherpe randen. De doorsnede varieert van enkele millimeters tot enkele centimeters. Men legt een stuk leder op een houten, loden of koperen steun om de snede niet te beschadigen. Vervolgens plaatst men de holpijp op de plaats waar men het gat wenst en slaat erop met een hamer. Men heeft dus zijn twee handen nodig; dat kan voor kleine gaten vermeden worden met de holpijptang. Zie ook kurkboor. [MOT] (1) Met of zonder schouders. Met schouders spreekt men van schouderholpijp of beugelholpijp (Tech-Term: 3.7-3.9).
Holpijptang (v.)
Met de holpijptang kan men gaatjes in leer (1) maken. Op de ene kaak is een holpijpje (zie holpijp) bevestigd - d.i. een buisje met scherpe randen - en op de andere kaak bevindt zich een koperen steun om de snede niet te beschadigen. Wanneer men de tang dichtknijpt, drukt men een gat in het leer. De holpijp is doorgaans in de tang geschroefd. Men kan ze verwijderen om ze te slijpen of om ze te vervangen door een holpijp met een andere doorsnede. Bij sommige modellen is de binnenzijde van een van de armen voorzien voor andere pijpjes. Nog handiger is de revolverholpijptang. Op een van haar kaken draait een radje, waarop zes holpijpen van verschillende doorsnede bevestigd zijn. Vele holpijptangen gaan automatisch open dankzij een veer en er bestaan er met gelede armen. De holpijptang is verwant met de knoopsgatentang, die echter lange smalle openingen in leer snijdt voor knoopsgaten. Zie ook metaalponstang. [MOT] (1) In de 19de eeuw werd het gebruik van de holpijptang ook wel aangeraden...
Hondenscheermes (o.)
Het handvat van dit werktuig mondt uit in een rechthoekige houder met twee schroefjes. Daartussen wordt een rechthoekig scheermesje (van ca. 5 cm) dat aan beide zijden snijdt, vastgeklemd. De hondenscheerder snijdt hiermee het haar van de hond korter, of gebruikt het mes samen met een kam als effileermes. Men trekt het haar glad tussen wijs- en middelvinger van de linkerhand. Met de rechterhand houdt men het mes horizontaal vast net boven de linkerhand. Terwijl het haar strak wordt getrokken, snijdt men met een verticaal schrapende beweging het haar van de hond korter. Zie ook tondeuse voor honden en schapen en tondeuse voor paarden en runderen. [MOT]
Honinglepel (m.)
Een honinglepel is een stampervormig stuk bestek, meestal van hout, om honing uit een pot te verdelen op bv. brood (1). Hij bestaat uit een rechte steel met bolvormige kop met cirkelvormige uitsparingen. Men dipt hem in verticale positie in de honing zodat deze in de uitsparingen blijft hangen. Om de honing te verdelen, draait men hem traag rond tot een horizontale positie. [MOT] (1) Strikt genomen is het geen werktuig voor de genoemde beroepen. Omdat hij slechts efficiënt is bij veelvuldig gebruik, om hem niet telkens te hoeven afwassen, is hij vooral in gebruik als bestek bij buffetten en als gadget bij het proeven van honing. Metalen honinglepels zijn minder gangbaar als keukengerei omdat ze bij langdurig contact met honing een chemische reactie kunnen veroorzaken.
Honingzeef (v.)
Tijdens het slingeren, het uit de raat halen van honing door middel van een slingermachine, kan de imker onder de tapkraan van de slingermachine een honingzeef hangen. Zo kan de druipende honing al gereinigd worden van broed, wasdeeltjes en andere onzuiverheden. De honingzeef heeft een metalen huis (ca. 20 cm doorsnede) en een bodem van metalen gaas. Met de twee hengsels kan de zeef over een bak gehangen worden. Er bestaan platte, bolvormige en conische honingzeven. [MOT]
Hooihaak (m.)
De hooihaak wordt gebruikt om een pluk hooi uit het binnenste van een hooimijt of van de hooizolder te trekken. Dat staaltje kan dan onderzocht worden op toestand en kwaliteit. Zowel voor de voedingswaarde als voor de veiligheid (zelfontbranding) is het immers belangrijk na te gaan of het hooi binnenin droog is. De hooihaak bestaat meestal (1) uit een ijzeren stang (ca. 30 cm) eindigend in een punt en op ca. 5 cm van het uiteinde voorzien van een weerhaak met licht gebogen punt (2). Het werkend deel en de rechte houten steel (ca. 80 cm) zijn door middel van een dille met elkaar verbonden. Soms is het werktuig geheel uit ijzer en eindigt de stang in een oog (3). Hij is dan niet te verwarren met de pomphaak. [MOT] (1) Volgens DAVID 1973: 25 bestaan er ook volledig houten hooihaken. (2) SELLENS: 233 vermeldt dat een hooihaak twee of meer haken kan tellen. (3) Bv. DEVLIEGHER: 82.
Hooihark (hand) (v.)
De hooihark (1) is een grote hark om bij het hooien het gras bijeen te trekken (2) en/of te keren (3) (zie ook hooivork). In de (moes)tuin wordt ze ook al eens gebruikt als grondhark (4).   De hooihark is een houten of ijzeren - nu ook aluminium - werktuig, ca. 35-150 cm breed (5), met rechte of gebogen tanden. Het werkend deel (6) staat haaks of schuin op de ca. 150-165 cm lange steel. Nu bestaan er ook hooiharken waarbij de richting van de balk instelbaar is. Het aantal tanden, met een lengte van ca. 10-20 cm en een onderlinge afstand van ca. 5 cm, varieert van zes tot twintig of meer. Soms steken de tanden door de balk zodat beide zijden van het werkend deel gebruikt kunnen worden. Vaak verstevigt een schuin stuk of een beugel de verbinding tussen het werkend deel en de steel, of is de steel zelf gaffelvormig of gespleten. Bij het breedste (ca. 150 cm) ijzeren model (7) is een al dan niet verschuifbaar D-vormig handvat, voor de tweede hand, voorzien. Een ander breed (ca. 100-200 cm)...
Hooimes (o.) / Hooizaag (v.)
Het hooimes heeft een 50 tot 100 cm lang blad met al dan niet getande snede; wanneer er tanden aanwezig zijn, spreekt men van een hooizaag. Met dat handwerktuig of de hooizaag wordt samengeperst hooi, maar ook mest of ingekuild veevoer in stukken gesneden met een verticale beweging. [MOT]
Hooispade (v.)
Met een hooispade kan men sterk in elkaar geperst hooi afsteken (zie ook hooizaag). Nadien kan men het verder verwerken met de hooivork. Zij heeft een plat blad waarvan de scherpe snede in het midden (V-vormig) uitgehold is (1); een steun voor de voet is haaks op het blad of de (lange) dille bevestigd. De houten steel (ca. 100 cm) is recht. Te onderscheiden van de zodensteker. [MOT] (1) Er bestaan ook modellen met dubbele V-vormige uitholling. Volgens SELLENS: 268, zou dit evenwel een zodensteker zijn.
Hooivork (v.)
De hooivork is een vork met 2 à 3 - soms vier - ronde of vierkantige, puntige, licht gebogen, ijzeren of stalen tanden (ca. 15-30 cm; tussenafstand: ca. 7-20 cm), die door middel van een dille, een angel of twee veren, met een rechte houten steel van uiteenlopende lengte (ca. 100-300 cm) verbonden is. Soms ook is het een monoxiel gaffelvormige tak (1). De landbouwer geeft de voorkeur aan een stalen hooivork met twee tanden, om bij de oogst, de schoven op de kar te steken of het vanaf de kar op de zolder te steken. Deze met drie tanden of de houten hooivork wordt veelal gebruikt om het hooi te keren (zie ook hooihark (hand)). Er bestaat ook een dubbel model met een rij van 3 tanden onderaan en een rij van 2 tanden bovenaan om het hooi samen te brengen tot hooioppers (2). [MOT] (1) Bv. ROBERT: 8-20. (2) Dit dubbel model is in de handel verkrijgbaar onder de benaming javeleuse.