ID-DOC: algemeen zoeken

Hieronder kan u een algemeen trefwoord invoeren en een algemene zoekactie doen. 

Geef ons een seintje als je problemen ondervindt met deze pagina via info@mot.be.

Zoek naar: werktuig


Zoekresultaten 451 - 500 1,360 resultaten gevonden
Klauwhamer (timmerman) (m.)
De klauwhamer is een hamer - die sterk op de hoefhamer van de hoefsmid lijkt - met vierkantige of ronde baan, van 300-900 gr, waarvan de gebogen pen gespleten is. De klauw dient om nagels uit te trekken (1). Daarvoor vat de timmerman zijn hamer met het ijzer onder zijn hand, plaatst hij de nagel in de spits toelopende spleet en trekt hij de steel achteruit. Wegens de kracht die op de verbinding uitgeoefend wordt, is ze vaak door twee veren versterkt. Zie ook tengelhamer. [MOT] (1) De dubbele klauw - twee klauwen boven elkaar - komt slechts uitzonderlijk voor (vb. SLOANE: 99). Deze werd waarschijnlijk gebruikt om lange nagels uit te trekken.
Kistenbijltje (o.)
Sommige omvangrijke of breekbare goederen worden in houten kisten vervoerd. Om ze te openen wordt soms een nageltrekker maar meestal een koevoet gebruikt. Deze laatste is soms gecombineerd met een bijltje en een hamer; het wordt dan een kistenbijltje. Er bestaan verschillende modellen van dat samengesteld werktuig. Over het algemeen is het geheel van ijzer gemaakt. Het weegt 0,4-0,8 kg. Boven het bijltje en de hamer loopt de steel door; hij vormt daar een koevoet. Soms is er ook een druppelvormig gat in de steel geboord of een inkeping in het blad van het bijltje aangebracht, om lange nagels uit te trekken. [MOT]
Kleerklopper (m.)
Om de kleren door dagelijks borstelen niet te verslijten, kan men er het stof uitkloppen. Daarvoor gebruikt men een rieten kleerklopper (1), te vergelijken met de mattenklopper, of een soort van zweepje met meestal lederen riemen, dat ook diende om kussens uit te kloppen en, nu en dan, om de kinderen schrik aan te jagen.... Zie ook kleerborstel. [MOT] (1) DU CAJU 1898: 70.
Klauwentang (v.)
Tijdens heelkundige ingrepen kan de arts bepaalde delen van het lichaam naar zich toetrekken met een klauwentang. De kaken eindigen in scherpe naar binnen gerichte haakjes die als twee tweetanden in elkaar grijpen. Vaak kan men deze tangen in verschillende standen blokkeren door middel van een beugel en haakjes. De twee gedeelten kan men makkelijk van elkaar nemen om ze te reinigen. [MOT]
Klauwenschaar (v.)
De dierenarts knipt de nagels van katten en honden met een klauwenschaar. De kaken bestaan uit een vaste kaak met uitsparing voor de nagel en een snijdende kaak, die over de uitsparing glijdt en de nagel knipt. Een veer op één van de armen opent de tang automatisch (1). [MOT] (1) De term klauwentang wordt gehanteerd voor een artsinstrument.
Kleermakersschaar (v.)
De kleermakersschaar is een grote (ca. 25-40 cm) schaar, volledig van metaal of met plastic omhulde armen, waarvan de armen omhoog gebogen zijn opdat de bek plat kan blijven tijdens het knippen van de stof. [MOT]
Klimhamer (m.)
Voor zijn veiligheid en, bij het artificieel klimmen, om hoger te geraken, slaat de eerste klimmer haken in de spleten van de rots; de laatste verwijdert ze. Het eerste werk kan met een lichte vuist. De haken uittrekken is evenwel soms moeilijk en verschillende hamers werden uitgedacht om dat te vergemakkelijken. Alle wegen ze zo'n 500-670 gr en bestaan ze doorgaans uit een vierkantige baan om de haken in te slaan, en uit een gebogen pen met inkeping, die in het oog van de haak gestoken kan worden. De steel wordt dan de machtarm van een hefboom van de eerste soort, zoals bij een klauwhamer. Soms is er ook een gat in het werkend deel, waar een karabijnhaak ingepikt kan worden. Door een ketting van drie karabijnhaken te vormen, waarvan de laatste in het oog van de haak gestoken wordt, kan die haak soms uitgeklopt worden. De pen of het min of meer puntig uiteinde van het werkend deel dient ook om klemwiggen in spleten te drijven. De houten steel werd vervangen door de metalen, die niet loskomt. Doorgaans is in het...
Hopkapper (m.)
De hopkapper bestaat uit een S-vormig blad (ca. 30-35 cm bij 6 cm) met aan de buitenzijde een scherpe snede, dat in het midden haaks op een dille is gelast of geschroefd. De steel is 3-10 m lang. In het verlengde van de dille ligt een U-vormige haak (ca. 10-12 cm breed) die ca. 3 cm boven het blad uitsteekt. Bij sommige modellen is de dille vervangen door een ring die op het verlengde van de haak is gelast. Nog een ander model heeft een half blad dat links of rechts aan de dille is bevestigd. Bij het oogsten van de hop die door draden ondersteund wordt (en niet door staken), worden eerst de ranken die zich mogelijk rond de ca. 3-10 meter hoge horizontale draden hebben gewikkeld, afgesneden met de hopkapper. Daarvoor wordt de haak over de horizontale topdraad geduwd. Nadien kunnen de verticale (of schuin lopende) steundraden waarop de hoprank groeit al schokkend worden losgehaakt van de topdraad (1). De rijpe hopranken vallen neer voor de voeten van de plukkers die dan de hopbellen of vruchtkegels er één voor...
Klem voor schapenbout (v.)
Werktuig uit hout, zilver, tin of ijzer (1) om het uitstekend boteinde van een schapenbout of ham vast te houden bij het versnijden. Verschillende modellen bestaan. Het werkend deel kan vervaardigd zijn uit 2 holle bekken waartussen de bout steekt. De bekken kunnen dichter bij elkaar geschroefd worden en zijn al dan niet voorzien van een scharnier en veer. Het geheel steekt in een houten of benen handvat. Het hecht van een ander model is op het einde uitgehold zodat de bout erin gestoken kan worden. Een schroef door de wand drukt het been tegen de andere wand (2). Het werktuig kan van hout of koper zijn. Nog een ander model bestaat uit twee hefbomen van de derde soort verbonden door een veer. De kaken zijn rechthoekig en langs de binnenzijde voorzien van piramidevormige knopjes. Ook hier is een stelschroef om de bout tussen de kaken te kunnen klemmen (3). (1) ARMINJON & BLONDEL: 266 vermeldt ook keramiek. (2) Bv. ARMINJON & BLONDEL: 267. (3) Bv. ARMINJON & BLONDEL: 267.
Klompen om aan te stampen (m.)
Klompen die op een plank (ca. 30 bij 40 cm) vastgespijkerd zijn en waarmee de tuinier na het zaaien de grond aanstampt. De klompen worden soms vervangen door een plank voorzien van riemen die je om je schoen vastmaakt; of voorzien van touwen die met de hand strak gehouden worden (1). De turfsteker gebruikt dergelijke klompen om de uitgespreide natte baggerspecie aan te stampen om er het water uit te persen vooraleer het met het slagijzer verdeeld wordt. Om op modderige oppervlakten te lopen worden trippen onder de schoenen of de laarzen bevestigd; daar is het de bedoeling het draagvlak te vergroten. [MOT] (1) Bv. CROMPVOETS & WIJNGAARD afl.2: 169.
Klemtang (v.)
Een klemtang kan men vastklemmen zodat het werktuig de voorwerpen blijft vasthouden en men de armen kan loslaten. De vorm van de kaken is afhankelijk van het te klemmen voorwerp. De grootte van de opening kan geregeld worden met een stelschroef. De binnenkant van de bek is meestal geribd om de grip te verbeteren. Typisch voor de klemtang is de gelede arm. Een van beide armen blijft namelijk vastzitten wanneer het werktuig toegedrukt is en kan geopend worden met een afzonderlijke hefboom. [MOT]
Klompenmakersboor (v.)
De klompenmaker gebruikt een stel avegaars met lepelboorijzers van verschillende breedte (ca. 2-5,5 cm) om de klompen uit te hollen. Die klompenmakersboren (1) werken door een draaiende maar ook door een zijdelingse beweging. Daarom staat de kruk dikwijls niet loodrecht op het boorijzer: de hoek is iets kleiner aan de achterzijde van het boorijzer. De draaiende beweging is aanhoudend of afwisselend. Bij de zijdelingse beweging wordt het uiteinde van de kruk soms onder de oksel geplaatst. [MOT] (1) De klompenmaker spreekt van mansboor, vrouwenboor enz. naargelang van de maat van de klompen waarvoor ze gebruikt worden, en soms van voorboor voor de smalle boor waarmee hij het eerste gat boort (VAN BAKEL 1963: 101).
Kleisnijder (m.)
De kleisnijder heeft een recht houten of metalen hecht (ca. 10-15 cm) met aan beide zijden een lus van metaaldraad die verscheidene vormen kan aannemen. De lus kan bestaan uit ronde - eventueel gedraaide - of platte metaaldraad. Wanneer men de kleisnijder door een kleiklomp haalt, snijdt hij rolletjes klei af die de vorm hebben van de lus. Men kan hem ook gebruiken om beeldjes uit te hollen, alvorens ze gebakken worden en om het oppervlak van kleifiguurtjes verder vorm te geven. Zie ook kleisnijdraad. Zie ook boetseerhoutje, boetseerijzer. [MOT]
Kleermakerskrijt (o.)
Krijt in de vorm van plat vierkantig (va. 5 bij 5 cm; dikte ca. 0,8 cm) blokje om pasvormen op goed af te tekenen. Het bestaat in verschillende kleuren (wit, geel, rood en blauw), geeft niet af op de handen en het kan gemakkelijk afgeklopt worden. Soms wordt het kleermakerskrijt in een krijthouder gestopt, met scherpe rand om het krijt aan te scherpen (1). [MOT] (1) Zie MIDGLEY & LAWTHER: 280.
Kloofijzer (o.)
Het kloofijzer (1) dient om latten en duigen te kloven. Het bestaat uit een rechte steel van ca. 50 cm en een plat of holrond rechthoekig ijzer (ca. 20-40 cm) waarvan een kleine zijde in een oog eindigt en een lange scherp is. De steel ligt in hetzelfde vlak als het ijzer en staat loodrecht op de snede. Wanneer de stam in stukken gezaagd is, klooft de vakman met een kloofwig of met een stokwig, een stuk in vier of acht. Naargelang de dikte van de in doorsnede driehoekige bekomen stukken en van de soort latten, worden die stukken eerst met een recht kloofijzer of met een holrond kloofijzer in twee of vier verdeeld. Daarvoor worden ze in een houten raam geklemd (2). Het blad wordt op de doorsnede geplaatst en met een houten kloofklopper geslagen. De steel wordt dan naar beneden getrokken zodat de spleet breder wordt en het werktuig erin kan worden geduwd. Daarna worden die stukken verder gekloofd met een recht kloofijzer dat doorgaans minder dik en scherper is dan het eerste. Het wordt op dezelfde wijze gehanteerd...
Klinksleutel (m.)
De klinksleutel is een drie- of vierkantige, smaller wordende inbussleutel, soms gecombineerd met een of meer dopsleutel(s), ook wel met een schroevendraaier, waarmee sloten van kasten e.d. in rijtuigen of schepen geopend of vastgedraaid kunnen worden. Bouwvakarbeiders zoals de slotenmaker, schrijnwerker, isolatiewerker en schilder gebruiken soms een klinksleutel wanneer er geen deurkruk in het slot steekt, bv. op een bouwwerf. Er bestaan vouwbare modellen. De klinksleutel komt ook voor als onderdeel van een werfknipmes. [MOT]
Klompenmakersguts (v.)
De klompenmaker gebruikt een guts om de bek uit te hollen, d.i. de opening van de klomp. Zijn type is helemaal van metaal vervaardigd. Het heeft een zeer brede kop (tot 4-5 cm) en, in verhouding tot de hele lengte van het werktuig, een lang blad dat naar de 4-8 cm brede snede steeds breder wordt. De snede is halfrond en vaak zonder vouw: het ijzer wordt langzamerhand dunner. Uitzonderlijk is de snede gegolfd. Het gedeelte dat als hecht dient, heeft een ronde doorsnede. Hoewel geheel van metaal, wordt deze guts steeds met een houten hamer geslagen (zie klompenmakershamer). Zie ook schrijnwerkersguts. [MOT]
Klompenmakershakbijl (v.)
Met zijn hakbijl geeft de klompenmaker de vorm van een klomp aan het gekloofd stuk. Dat gebeurt op het kapblok. Deze bijl van ca. 1,1 kg heeft een korte steel (14-20 cm) en een breed blad (ca. 15-20 cm; asymmetrisch onderaan) dat uit de as ligt en één enkele vouw heeft. De steel steekt in een meestal omgeplooid oog of in een dille. [MOT]
Klompenmakersrits (v.)
Handwerktuig dat sterk op de boomrits en op de balkenrits gelijkt en door de klompenmaker gebruikt wordt om de klompen te versieren. Zie ook hoefmes voor paarden. [MOT]
Kloofbijl (v.)
De kloofbijl dient om brandhout te kloven. Ze bestaat uit een rechte steel van ca. 70-80 cm en een zwaar (3-4 kg) ijzer met driehoekige doorsnede, waarin, aan het uiteinde, een oog gesmeed is. De snede is vaak langer dan het lichaam zelf hoog is. Op de kloofbijl wordt nooit geslagen (vgl. stokwig). Zie ook kloofwig. [MOT]
Kloofklopper (m.)
Een kloofklopper is een stuk hard rondhout (o.m. haagbeuk) van zo'n 30-40 cm, waarvan een uiteinde dunner gesneden werd om als handvat te dienen. Met de kloofklopper slaat de kuiper op het kloofmes en de lattenklover, op het kloofijzer. [MOT]
Klompenmakershamer (m.)
De klompenmakershamer is een zware, ronde houten hamer met korte steel. Hij wordt gebruikt om op de klompenmakersguts te slaan en zo het binnenste van de klomp grof uit te kappen. [MOT]
Klopboor (pijp) (v.)
De klopboor (pijp) wordt door de metselaar, de steenhouwer gebruikt om gaten te maken in (bak)steen. Dat handwerktuig bestaat uit een holle ronde staaf, vaak uit één stuk, met een getande ronde boorkop aan de ene kant en een slagvlak aan de andere kant. De lengte van de klopboor varieert van 10 tot 50 cm en is afhankelijk van de diameter van het booruiteinde. De diameter varieert van ca. 1 tot 4 cm. De tanden van het booruiteinde zijn steeds licht naar buiten gebogen en gehard. In de holle staaf is meestal een sleuf voorzien om het stof af te voeren. Met de hamer (1) wordt de klopboor in de steen gedreven. Na elke slag met de hamer, wordt de klopboor een paar graden gedraaid. De bergbeklimmer gebruikt een korte vouwbare klopboor (pijp) (opgevouwen 11 cm lang) en slaat die met behulp van een klimhamer in de bergwand om klimhaken te bevestigen. Ze past in een eenvoudig omhulsel (een gebogen reep ijzer). Het omhulsel doet dienst als handvat. Zie ook klopboor (beitel). [MOT] (1) De metselaar gebruikt een vuist...
Kloofwig (v.)
De kloofwig is een driehoekig stuk hout of metaal (ca. 15-25 cm lang, 1-2 kg) (1) om hout te kloven. De gebruikte houtsoorten zijn o.m. haagbeuk (Carpinus betulus), iep (Ulmus) en sleedoorn (Prunus spinosa). Veel metalen kloofwiggen hebben in beide schuine zijden een groef (2). Dat belet in een zekere mate het uitspringen van het werktuig. Sommige eindigen in een dille waarin een kort hecht steekt. De scherpe hoek van de metalen wig wordt op het te kloven stuk geplaatst in de richting van de vezels en met een moker of een sleg geslagen. Zo nodig wordt een tweede of een derde (houten) wig verder in de spleet of naast de eerste gedreven. Indien enkel houten wiggen gebruikt worden, wordt eerst een spleet gemaakt met behulp van een kloofbijl. De kloofwig dient vooral om lange liggende stukken te kloven, in tegenstelling tot het kloofmes en de stokwig. Zie ook velwig. [MOT] (1) GLÄSER 1931: 366 geeft een tabel van de lengten van de kloof- en velwiggen. (2) Hakkels genoemd.
Klopboor (mechanisch) (v.)
Werktuig dat door de metselaar en de elektricien gebruikt wordt om gaten met een diameter van 3 tot 10 mm te maken in (bak)steen. In tegenstelling tot de klopboor (beitel) - waarop men met een hamer moet kloppen - heeft deze mechanische klopboor een tandwielmechanisme dat met een zwengel wordt aangedreven, waardoor het boorijzer gaat draaien en slaan. Het boorijzer heeft dezelfde uiterlijke kenmerken als het blad van de klopboor (beitel); het is een volle staaf met een driehoekige boorkop, in elk van de drie zijden van het boorijzer is er een concave geul uitgespaard om het stof af te voeren. Het tandwielmechanisme zit opgeborgen in een metalen huis en het handvat is in de vorm van een gesloten pistoolkolf. Zie ook klopboor (pijp). [MOT]
Klepveertang (v.)
In een benzinemotor houden veren de kleppen toe. Wil men aan die kleppen werken, dan moet men de veer samengedrukt houden. Om de handen vrij te hebben, gebruikt men daarvoor een klepveertang. Haar kaken zijn gaffelvormig om op de stang van de klep te passen. De bek gaat open wanneer men op de armen drukt. Bij sommige modellen blijven de kaken steeds parallel met elkaar. Een heugel en haakje beletten het dichtgaan. De klepveertang is te onderscheiden van de poolklemtang. [MOT]
Kloofmes (o.)
Het kloofmes is een helemaal van metaal vervaardigd handwerktuig om korte staande blokken te kloven. Het is een rechthoekig ijzer (20-50/5-10/0,5-1,5 cm) waarvan een lange zijde scherp is en de andere verlengd is door een in hetzelfde vlak liggende staaf (ca. 10-15 cm) die als hecht dient. De vakman, bv. de klompenmaker of de kuiper, plaatst het werktuig op de doorsnede van het te kloven stuk en slaat erop met een kloofklopper. De kloofwig dient vooral om lange liggende stukken te kloven, in tegenstelling tot het kloofmes en de stokwig. [MOT]
Kloversmes (o.)
Met het kloversmes (1) splijt de diamantbewerker het diamantkristal. Het kloversmes is uit staal vervaardigd en kan van verschillende grootte en gewicht zijn. Het is rechthoekig van vorm, ca. 3 bij 10 cm, en weegt ca. 70 gr. Het kloversmes moet niet scherp zijn daar het moet splijten en niet snijden. Vóór het kloven wordt met een scherpe diamant of laser een kerf in de steen gemaakt. De kerf moet V-vormig zijn. Vervolgens wordt het kloversmes tegen één der schuine zijden van de kerf geplaatst. Met de klovershamer, een ijzeren staaf van 20 à 30 cm of een houten hamer, geeft men een korte slag op het kloversmes om de steen in twee stukken te verdelen. Het doel is aan de ruwe diamant een goede vorm te geven, zodat hij vervolgens gezaagd en/of geslepen kan worden. [MOT] (1) VLEESCHDRAGER: 127-132.
Klopper (mandenmaker) (m.)
Werktuig van de mandenmaker om de reeds gevlochten tenen aan te drijven. Het kan een rechthoekig plankje (ca. 1/20/2-5 cm) van hard hout met een korte steel zijn. Meestal is het echter een gesmeed rechthoekig (ca. 12-15/5-6 cm) stuk ijzer van 400-1000 gr, met driehoekige doorsnede. Het smaller uiteinde eindigt vaak in een ring en dient als steel. De ring kan dienen om tenen te buigen (vgl. buigijzer). [MOT]
Koffiemolen (m.)
Met een koffiemolen kan men gebrande koffiebonen fijn malen. Hij heeft gegroefde, gietijzeren maalschijven, die met behulp van een draaizwengel in beweging gebracht worden. Van de meeste koffiemolens kan men met een stelschroef het maalwerk van grof naar fijn instellen. De koffiemolen kan een vierkantig houten huis hebben met bovenaan een draaizwengel en onderaan een laatje waar de gemalen koffie in terecht komt (ca. 10-15 cm breed; ca. 20-26 cm hoog). Het huis kan ook cilindrisch (ca. 8-10 cm doorsnede; ca. 10-20 cm hoog) en van metaal zijn. Een ander model is van gietijzer (ca. 12-27 cm breed; ca. 30-45 cm hoog) en wordt aan de rand van de tafel of aanrecht vastgeschroefd. Bovenaan is er een trechter waar de koffiebonen ingedaan worden; onder het maalwerk is er een vergaarbakje of een tuit. In het laatste geval moet er een apart bakje onder geplaatst worden. De zwengel bevindt zich langszij. Er bestaat ook een wandmodel. De schilder gebruikt een gelijkaardig werktuig om pigmenten te malen. [MOT]
Koetsenmakersgroefschaaf (m.)
Om smalle groeven in holronde vlakken uit te schaven, gebruiken sommige koetsenmakers een bijzondere groefschaaf (1). Op het vasteland is het ca 23 cm lang blok ervan S-vormig (2) en ze wordt verticaal gehanteerd; beide uiteinden dienen als handvat. Twee modellen zijn er van bekend. Bij het ene wordt de groef uitgeschaafd door een boogvormige beitel (3). Bij het ander, gebeurt dat door een stalen plaat die op het blok geschroefd is. Om niet tegen de richting van de vezels te moeten schaven, beschikt de vakman over twee schaven, een linkse en een rechtse. In Groot-Brittannië gebruikt men een dubbele koetsenmakersgroefschaaf met recht blok (ca 40 cm lang), waar twee beitels op bevestigd zijn. Zie ook volgend artikel. [MOT] (1) Eigen benaming onbekend. (2) Uitzonderlijk een recht blok in WHELAN: 124. (3) OURY: 97 toont een gelijkvormig werktuig maar met een zaagblad. De foto is onduidelijk en er is geen commentaar.
Koetsenmakersgrondschaaf (m.)
De koetsenmaker gebruikt een speciale grondschaaf voor het schaven van rechte, holle of bolle randen aan bv. deuren en het maken van zijdelings gebogen houten lijsten. De koetsenmakersgrondschaaf bestaat uit een rechthoekig houten blok (20-25 / 5 / 3-4 cm) waarvan de uiteinden meestal zijn afgerond. De bijna verticale beitel (ca. 4 cm) en wig staan in de lengte gericht ten opzicht van het blok. De zool is vlak (voor het maken van een rechte of bolle rand) of bol (voor het maken van een holle rand) en is rond het gat verstevigd met een ijzeren, soms ook uit been of messing, plaatje. Dat als bescherming tegen slijtage en tegen het splijten van het blok indien men te hard op de wig drukt (1). Bovenaan is het gat voorzien van een steun of metalen plaatje. Het model voor het maken van gebogen houten lijsten is kleiner (ca. 15-20 cm bij 3,5 cm) en heeft twee symmetrische schaafbeitels die elk in een gat steken, gescheiden door een ijzeren tussenschot. Het plaatje dat op de zool is geschroefd, heeft in het midden een...
Kloversstok, snijdersstok (m.)
Zowel de diamantklover als de diamantsnijder hanteren houten stokken om de diamant aan te bewerken. Het model van de diamantklover, ook kloofstok genoemd, is van palmhout en meet 20 à 25 cm. Aan de kop wordt cement bevestigd, waaraan de diamant kan kleven. De klover zet het rechtop vast in een passend stuk lood voor zijn dwars geplaatste kloversbak (zie onderaan, korte zijde aan de twee pinnen) en plaatst er het kloversmes op. Met een korte slag van de klovershamer splijt men de diamant. Deze nieuwe werktuigfiche wordt nog aangevuld.
Knoopsgatenschaar (v.)
Klein schaartje (ca. 10 cm lang) waarvan de driehoekige snijbladen niet over de ganse lengte lopen maar van het uiteinde tot ongeveer halverwege de bek zodat er vanaf hier een opening ontstaat. Op deze wijze is het mogelijk de knoopsgaten in te knippen zonder de omringende stof te beschadigen. Met een schroefje, dat zich tussen de benen van de schaar bevindt, kan bepaald worden hoe ver de snijbladen snijden. Zo is het dus mogelijk de grootte van de knoopsgaten te bepalen. Zie ook knoopsgatentang.[MOT]
Knoopsgatentang (v.)
De knoopsgatentang lijkt sterk op de holpijptang. In plaats van het buisje met scherpe randen om de gaten te maken, vervult een holpijp met scherp vleugeltje op de kaak deze rol. Wanneer men de tang dichtknijpt, knipt men een spleet met gaatje in het materiaal voor het knoopsgat. Op sommige modellen is een koperen plaatje met maataanduiding voorzien om de tang op de juiste knoopsmaat af te stellen. Er bestaat ook een knoopsgatenschaar. [MOT]
Knopenaanzettang (v.)
Vroeger hingen de knopen om de schoenen toe te houden aan een soort van nageltje met platte kop of aan een U-vormig haakje. Dat nageltje door het leder steken en zijn punt buigen rond de ring van de knoop gebeurde in één bewerking met behulp van een knopenaanzettang. Eén van de kaken was zo uitgehold dat men er de kop van het nageltje kon insteken. De andere zó dat de punt de bodem volgde wanneer het werktuig toegeknepen werd. [MOT]
Knopsteker (m.)
De knopsteker (1) bestaat uit een metalen pijpje (middellijn ca. 0,5-1 cm) - scherp aan één uiteinde en met een hecht of een kruk aan het ander uiteinde - om cirkeltjes, hartjes e.d. als versiering te snijden op de klompen (2). De knopsteker wordt op de klomp gedrukt, nooit geslagen zoals de holpijp van de leerbewerker. [MOT] (1) BORREMANS: 341. (2) Soms wordt de huls van een patroon gebruikt (VAN BAKEL 1958: 68).
Koevoet (m.)
Metalen ronde of platte staaf van ca. 25-105 cm, met een licht gebogen gespleten uiteinde, de klauw, om nagels uit te trekken. De inwendige randen van de spleet zijn meestal afgeschuind om de nagel gemakkelijker te vatten. Het onderuiteinde van sommige grote modellen is C-vormig gebogen om langere nagels te kunnen uittrekken. Het ander uiteinde van de koevoet is vaak plat gesmeed om bijvoorbeeld kisten open te breken. De Japanse koevoet (Japans: kajiya) verschilt in vorm van het westers model. Hij heeft twee haakse klauwen. Aan de gebogen kant is er een plat slagvlak waarop men met de hamer kan slaan. Om nagels uit te trekken gebruiken de stoffeerder en de schoenmaker een kleine koevoet, namelijk de spijkerlichter met houten hecht. De bontwerker gebruikt de afspijkerkam. De koevoet is te onderscheiden van de handspaak en van het breekijzer. Zie ook kistenbijltje. [MOT]
Uitdraaghaak (1 man) / Uitdraaghaak (2 man) (v.)
De uitdraaghaak is een handwerktuig om betrekkelijk lichte boomstammen, telefoonpalen, e.d. te dragen of te slepen. De uitdraaghaak voor twee man bestaat uit twee naar elkaar scharnierende metalen haken die in het midden van een houten stok (ca. 100-150 cm) bevestigd zijn. Vaak kunnen de haken ook roteren. De stok wordt door twee man gevat die aan beide zijden van de stam lopen. Door het gewicht steken de punten in het hout. De stok moet ca. één meter langer zijn dan de middenlijn van de stammen om te vermijden dat de benen van de dragers ertegen zouden wrijven. De uitdraaghaak voor één man is een klein werktuig (ca. 30 cm) met een aantal op elkaar werkende hefbomen tussen handvat en haken (ca. 10 cm). Het wordt door één man bediend en wordt gebruikt om betrekkelijk korte stukken te dragen. Het werktuig is te onderscheiden van de draagtang voor spoorbalken en de handhaak voor hout. [MOT]
Klinknageltegenhouder (m.)
Zware stang (tot 8 kg) om de snapkop van klinknagels tegen te houden bij het maken van de sluitkop. Men gebruikt een klinknageltegenhouder als het werkstuk te groot is om het op het aambeeld te laten rusten, bijvoorbeeld bij het klinken van naden van ketels, reservoirs en bruggen. De klinknageltegenhouder bestaat meestal uit een stang met verbreed uiteinde dat vlak kan zijn of voorzien is van een uitholling. Hij wordt onder de snapkop van de klinknagel geplaatst waarbij de arbeider aan het ander uiteinde van de klinknagel een sluitkop, eventueel met behulp van een snapper vormt. Het kan ook een blokje zijn (bv. 6 cm bij 4 cm), voorzien van één of meerdere uithollingen, dat op het aanbeeld rust en gebruikt wordt bij kleinere werkstukken. Dit model wordt ook wel drijfblok, klinkbank of klinktas genoemd (1). [MOT] (1) Zie Tech-term: 2.8.
Knobbeltang (v.)
De knobbeltang is een vrij zware (ca. 600-1000 gr) metalen tang waarmee men het leder van een schoen (ook daim, nubuck) kan oprekken bij knellende schoenen. Ze wordt voornamelijk gebruikt bij medische klachten. Likdoorn of eksteroog komt onder meer voor op de bovenkant van de tenen en kan zeer pijnlijk zijn bij knellende druk van bovenaf. Bij Hallux Valgus (L) trekt de grote teen scheef en vormt zich een pijnlijke knobbel van uitstekend bot en geïrriteerd weefsel.  De schoenmaker plaatst de open ringvorm aan de buitenkant van de schoen en de bolvorm aan de binnenkant ter hoogte van de knellende plek, zodat het leder plaatselijk en zonder schade wordt opgerekt. Bij een ander model wordt de bek volledig in de schoen geplaatst en wordt de hefboom op de binnenzool geplaatst om de bovenzijde op te rekken. [MOT]
Kantijzer (schoenmaker) (o.)
Met een kantijzer 'zet' de schoenmaker de rand van de schoenzool, d.i. met behulp van was polijsten. Na het kantijzer opgewarmd te hebben, gaat hij er - lichtjes drukkend - mee langs de rand van de zool. Daarmee is de zool ook verzegeld en dus waterdicht. Het kantijzer (ca. 15-18 cm) bestaat uit een metalen rechthoekig (ca. 2-3 cm bij 1-2 cm; ca. 1 cm dik) hoofd dat bevestigd is in een houten hecht. De baan van het hoofd kan verscheidene vormen aannemen, naargelang de vorm van de zoolrand. [MOT]
Kanthout (o.)
Het kanthout is een langwerpig (ca. 20 cm bij 3-4 cm) stuk hout (1), met twee gleufjes (2) aan beide gebogen uiteinden waardoor het middenstuk ietwat uitsteekt. Het wordt onder meer door de schoenmaker gebruikt om een siernaad aan te brengen. Het middenstuk wordt als geleider gebruikt en langs de kant van het leder bewogen. Het kanthout wordt niet opgewarmd zoals de griefpasser die voor hetzelfde doel kan worden gebruikt. [MOT] (1) Beuken- of palmhout (FRUMAU: 69) (2) De gleufjes hebben een verschillende breedte om zo verschillende kantlijnen te kunnen maken met één werktuig.
Koksmes (o.)
Mes met een stevig lemmet (ca. 10-30 cm) met een puntig uiteinde en een houten of kunststoffen hecht dat smaller is dan het lemmet, waarmee groenten gesneden worden. De punt blijft steeds op het hakblok en door het mes op en neer te bewegen, terwijl de groenten steeds verder onder het lemmet geschoven worden, worden ze in stukjes gesneden. Men kan met dit mes ook groenten en kruiden al schommelend heel fijn snijden door het op en neer te bewegen met één hand rond het hecht en de andere op de bovenzijde van het lemmet, vlakbij de punt (vergelijk wiegmes). [MOT]
Kolenschep (v.)
Metalen schep met een vlak of holrond langwerpig blad (ca. 10-15 cm breed; ca. 20-25 cm lang) met opstaande randen om kleine hoeveelheden kolen in de kachel te scheppen. Ze kan volledig van metaal zijn of een metalen blad hebben dat met een angel of een dille aan een houten hecht bevestigd is. Ze is vaak versierd en vormt één geheel met de kolenbak. Zie ook kolenschep (steenbakker) en stookschop. [MOT]
Kolenschep (steenbakker) (v.)
Tijdens het bakken van bakstenen in een ringoven worden kleine hoeveelheden steenkool langs boven bijgevoegd (zie ook kolentrechter). Dat gebeurt met een halfcilindrische kolenschep met omgebogen angel. zie ook kolenschep en kolenschop. [MOT]
Kolenschop (v.)
Schop met breed blad en schuin opstaande randen, voorzien van een houten D-steel. De kolenschop wordt gebruikt voor het scheppen van steenkool. Zie ook stookschop. [MOT]
Kousjestang (v.)
De schoenmaker brengt kousjes aan met een kousjestang om te voorkomen dat gaatjes in leer zouden scheuren. Hij plaatst deze metalen ringetjes, die in elkaar passen, op de kaken van de tang. De kaken bestaan uit twee uitgeholde cilinders en één kaak heeft in het midden een stangetje dat in de kous past. De vakman houdt het leer vast met de linkerhand en knijpt met de rechterhand de tang dicht. Beide delen van de kous worden nu aan elkaar vastgedrukt en vormen een beschermingsring. Om deze terug te verwijderen gebruikt men een kousjesuitdruktang. Soms combineert men deze tang met een holpijptang. Op één van de kaken zit een beweegbaar plaatje dat zowel een holpijp als een stangetje voor de kousjes bevat. Op de andere kaak vinden we het kussen voor de holpijp en het uitgeholde aambeeldje voor de kousjes. Naargelang men het ene of het andere nodig heeft, draait men het plaatje. Men brengt ook zwaardere kousjes aan in zeilen e.d. om de openingen te beschermen waar een touw door loopt. Het zeil en de twee delen van...
Koordjesmes (o.)
Het koordjesmes dient om stevig koord - gebonden om pakken - door te snijden. Het heeft een kort (ca. 7 cm), vrij dik (ca. 2 à 6 mm) lemmet eindigend in een gebogen stompe punt. De snede (3 à 7 cm) is glad of getand. Parallel met de snede, op ongeveer 5 mm ervan, bevindt zich soms een bot stangetje. Stompe punt en stangetje voorkomen elke vorm van beschadiging of verwonding. Een ander model bestaat uit een klein gebogen mesje (koordjesmes (vinger) genoemd) dat aan een ring is vast geklonken. Het werktuig wordt rond een van de vingers gedragen en gebruikt om garen, lint, plastic band, palletwikkel, tape, karton, enz. door te snijden. Ook hier is het vrijwel onmogelijk jezelf of iemand anders te verwonden. [MOT]
Kopkniptang (v.)
Met de kopkniptang kan men makkelijk draad vlak langs een ander oppervlak afknippen. Alhoewel de tang sterk lijkt op de trektang, is haar bek scherper en vaak afgeplat. Bij de trektang is de bek juist rond om het hout niet te beschadigen wanneer men ze als hefboom naar beneden drukt. Men kan draden met kleine tot vrij grote diameter afknippen met de kopkniptang. Sommige modellen hebben een schuine bek, zodat men er ook op moeilijke plaatsen mee kan werken. Op een model komen een combinatietang en een kopkniptang samen voor doordat beide armen van de tang 180° rond de draaispil kunnen draaien. Zo kan steeds één van de twee werkende delen gebruikt worden. Zie ook draadkniptang, zijkniptang en isolatiepijpsnijtang. [MOT]