ID-DOC: algemeen zoeken

Hieronder kan u een algemeen trefwoord invoeren en een algemene zoekactie doen. 

Geef ons een seintje als je problemen ondervindt met deze pagina via info@mot.be.

Zoekresultaten 701 - 750 1,476 resultaten gevonden
Loodei (o.)
Het loodei is een volledig metalen werktuig met een ronde steel. Uitzonderlijk is hij van stevig hout. Aan één uiteinde is de steel vaak omgebogen en de langgerekte bolvorm bevindt zich dan bijna haaks ten opzichte van de steel. Het wordt door de loodgieter gebruikt om bladlood en loden pijpen te verbinden. Na het verhitten, wordt het loodei tegen de verbinding gehouden om het soldeersel vloeibaar te houden terwijl het glad gewreven wordt. Nu wordt voor dit doeleinde een soldeerlamp gebruikt. [MOT]
Loodhamer (m.)
De loodhamer is een houten hamer met tonvormige of conische kop (ca. 6-10 cm doorsnede) die de loodgieter gebruikt voor het strekken, d.i. het glad slaan en uitstrekken van bladlood (1). De loodhamer is meestal van palmhout. [MOT] (1) De loodgieter kan ook een houten hamer gebruiken waarvan het éne uiteinde van de kop dient voor het strekken en het andere uiteinde voor het rekken (VAN HOUCKE: 308).
Loodklopper (m.)
De loodklopper is een langwerpige (ca. 30-35 cm) monoxiele klopper met een rechte steel die gebruikt wordt om bladlood te bewerken en effen te slaan. Het gedeelte waarmee men klopt, kan bovenaan halfrond zijn en onderaan zowel vlak als in de lengte gebogen ofwel rechthoekig zijn, vlak of gebogen. In het laatste geval lijkt hij enigszins op de wasklopper en de kurkenklopper, maar hij is smaller (ca. 5-7 cm). De loodklopper kan ook driehoekig van doorsnede zijn, zodat makkelijker in hoeken gewerkt kan worden. Doorgaans is hij van azijnhout. Zie ook grondstamper. [MOT]
Loodlepel (m.)
De loodlepel is een ijzeren lepel die op de pollepel gelijkt, maar zwaarder is (ca. 450-2700 gr) en die de loodgieter gebruikt om vloeiend lood uit de ketel te scheppen. De steel ligt in hetzelfde vlak als de schep, die één of twee uitschenktuiten heeft. De steel is van ijzer met eventueel een houten handvat of ijzerdraad dat in een veer rond het uiteinde van de steel gedraaid is tegen de warmte. [MOT]
Loodstrekker (m.)
De loodstrekker (1) is een werktuig van de glas-in-loodzetter om de loodprofielen te walsen, waartussen het glas wordt aangebracht. Het metalen frame van zware modellen bevestigt men meestal vast aan een werkbank of -tafel (2). Met de opvallend lange zwengel (ca. 50 cm) worden stalen tandwielen aangedreven. De H-vormige profielen, die in lange rollen uit de gieterij komen, worden door de loodstrekker getrokken om de smallere zijkanten van het profiel verder te vormen (3). Binnenin zitten wangen die de grootte en vorm van de flenzen bepalen en wieltjes die de hoogte van het H-profiel bepalen, met dwarsgroeven om de grip te bieden die nodig is om het lood door de molen te trekken (4). Het lood wordt daarbij verlengd en verdund, zodat de zijkanten langs de randen over het glas kunnen worden gestreken om de compartimenten van het glasraam stevig te monteren. [MOT] (1) Onder dezelfde naam is in de handel een compact spantuig verkrijgbaar om loodprofielen vast te zetten om ze te strekken maar...
Looduitdrijver (m.)
Na het snijden met de lodenpijpsnijtang verwijdt de loodgieter de opening van een loden buis om een andere loden buis erin te kunnen solderen. Dit kan gebeuren met een opruimtang, een opruimkegel, een mofhout of een looduitdrijver. Dat laatste is een monoxiel cilindrisch werktuig uit palm- of azijnhout dat smaller toeloopt naar één uiteinde. Het varieert sterk van grootte naargelang de diameter van de te verwijden buis. Er wordt met een hamer op geklopt. [MOT]
Loodzetbeitel (m.)
Een loodzetbeitel is een S-vormige stompe beitel, vaak met een gebogen snede, die de loodgieter gebruikt om lood en werk, d.i. gepluisd touwwerk, in de kraag van een gietijzeren buis te drijven opdat die waterdicht zou zijn. Er wordt met een hamer op geslagen. [MOT]
Lookmolen (m.)
Met een lookmolen wordt look fijn gemalen. Hij lijkt op de vleesmolen maar is kleiner (ca. 15-20 cm lang). Hij heeft een huis van (vertind) gietijzer of plastic met bovenaan een vultrechter en langszij een gatenschijf. Binnenin zit een Archimedesschroef die door een draaizwengel in beweging wordt gebracht. De lookmolen wordt met een schroefklem aan het tafelblad bevestigd. De fijn te malen look wordt in de vultrechter gedaan en komt op het draaiende schroefblad terecht dat de look doorheen de gatenschijf drukt. [MOT]
Lookpers (v.)
In plaats van look heel fijn te snijden of in een vijzel te pletten, kan men het ook persen. De lookpers bestaat uit hefbomen van de tweede soort. Een ervan is naast het scharnier breder en geperforeerd. De andere is eveneens breder en vormt een drukplaatje dat in het eerstgenoemde past. Men plaatst het teentje tussen de twee armen en drukt de tang dicht. Zo wordt het look door de gaatjes geperst. De tang kan zowel uit metaal als uit plastic vervaardigd zijn. Op sommige modellen kan één arm 360° rond het scharnier draaien. Het werkend deel is dan voorzien van plastic nopjes die de achtergebleven restjes look uit de gaatjes verwijderen. Soms zijn de armen uitneembaar om het schoonmaken te vergemakkelijken. Deze modellen zijn soms ook voorzien van een extra zeefje met kleinere gaatjes voor een fijner resultaat. Andere modellen zijn gecombineeerd met een ontpitter (zie V 89.0005). [MOT]
Loper voor kleurstof (m.)
Stenen (marmer, arduin) of glazen (1) werktuig met platte, gladde onderzijde (2) en licht afgeronde kanten, waarmee men kleurstof of pastelkrijt fijnwrijft (3). Het onderste gedeelte is cilindervormig. Het andere uiteinde is kegelvormig, met afgeronde top, en fungeert als handvat. Bij een ander model is het handvat vervaardigd uit hout en gaat het geleidelijk over in een stenen gedeelte. Men werkt meestal op een vlakke ondergrond - wrijfsteen genoemd - dat uit hetzelfde materiaal is vervaardigd als de loper. Met een tempermes wordt de pasta op het midden van de wrijfsteen aangebracht. Met de loper spreidt men de pasta over het hele oppervlak (behalve de randen) van de wrijfsteen. De overtollige pasta wordt met het tempermes verwijderd en men wrijft met de loper in acht of cirkelvormige bewegingen over de wrijfsteen totdat de pasta uit een homogene massa bestaat zonder pigmentkorreltjes. Om kleurstof te verpulveren, kan men ook een stamper in een vijzel gebruiken. Zie ook strijkglas....
Luciferstrijker (m.)
Stenen pot (ca. 10 cm doorsnede; ca. 10 cm hoog) in de vorm van een afgeknotte kegel of bol (ca. 7 cm doorsnede), met een horizontaal geribbelde of ruwe buitenzijde waarlangs men een lucifer strijkt om deze vuur te laten vatten (1). In de pot is er bovenaan een holte voorzien waarin de lucifers rechtop worden gezet. Onder de bolle strijkpot is een schoteltje (ca. 13 cm doorsnede) aangebracht om de opgebrande lucifers op te leggen. [MOT] (1) Dat lukt enkel met de lucifers die men vroeger gebruikte; de hedendaagse veiligheidslucifers zullen geen vuur vatten als men ze over de ribbels strijkt.
Luizenkam (m.)
Een luizenkam is een plastic, hoornen of metalen kam met hele fijne (ca. 1 mm), tegen mekaar staande tanden. Hij wordt gebruikt om neten uit haren te verwijderen. Doordat de tanden tegen mekaar staan, kunnen de neten er niet doorheen en worden ze uit het haar gekamd. [MOT]
Maasbal (m.)
Ei- of paddenstoelvormig, meestal glad volhouten, ivoren of benen voorwerp (ca. 8-10 cm lang; ca. 50-100 gr) waarover een te herstellen stuk stof, bv. een kous, kan worden strakgetrokken. Er bestaan ook eivormige modellen met een groef aan de buitenzijde en een schachtje waarin een haakje kan opgeborgen worden. De paddenstoelvormige maasballen hebben soms een koker in de steel om naalden in op te bergen. Ze zijn niet te verwarren met een houten pureestamper.Enkele of dubbele modellen met een kleine diameter zijn bedoeld om de stof aan de vingertoppen in handschoenen te stoppen. Ook hierbij is de steel soms te openen om breinaalden in te steken. Zie ook de maastang en de stopring. [MOT]
Maastang (v.)
De maastang (1) is een handwerktuig om kousen en alle breigoed te stoppen of te versterken. Ze kan ook worden gebruikt voor het maken van naaigarnituur zoals franjes, rozetten, enz. De tang bestaat uit verschillende onderdelen: een schaarvormig werktuig met als werkend deel 6 vervangbare naalden (ca. 6,5 cm), een kammetje waarvan de 6 punten in haakjes eindigen en een draaddoorsteker. "Bij het stoppen van bv. een gat in een kous neem je de stof tussen duim en vingers en de maastang vat je bij de naalden in de andere hand. Op enige afstand van het gat breng je alle naalden in de stof om zo steken op de naald te nemen. Stop bij het begin van het gat. Neem draad waarmee je het gat wil stoppen en plaats deze telkens, van links naar rechts, tussen de 2 rijen naalden waarmee je een op en neergaande bewegingen maakt. Doe dit tot het de lengte van het te stoppen gat heeft. Neem aan het andere uiteinde van het gat opnieuw enkele steken op. Steek een nieuwe draad, met behulp van de doorsteker (voor naald), door het oog...
Maatbeker (m.)
Beker - met of zonder oor of uitschenktuit - waarop maateenheden van verschillende droge ingrediënten (zout, suiker, bloem, enz.) en/of vloeistoffen op aangeduid staan. Hij kan van plastic, glas, plaatijzer, aluminium, roestvrij staal of polypropyleen zijn; de maateenheden kunnen aan de binnen- of buitenzijde staan en in druk of in reliëf weergegeven zijn. Sommige maatbekers hebben een deksel. Zie ook kurkentrekker. [MOT]
Maatlepel (m.)
Lepel (ca. 30 cm lang) met een eivormig blad en een steel met een houten handvat. In het blad zijn vier cirkels gemarkeerd die de maat van thee- en eetlepels aanduiden. Er is een tuitje om het uitschenken te vergemakkelijken. Zie ook sauslepel. [MOT]
Machete (m.)
"Machete" is een algemene term voor een handwerktuig dat dagelijks in Latijns- en Zuid-Amerika, Centraal-Afrika en Zuidoost-Azië onder meer als hakmes wordt gebruikt. Het werktuig is onmisbaar op de cacao-, koffie- en suikerrietplantages, op de maïsvelden, bij de hennep of sisalteelt (1), maar is daarenboven een all-round werktuig bij uitstek. Met de machete kan men immers ook gras maaien (2), maniokstengels hakken en -knollen pellen, bamboe oogsten, dunne bomen vellen, zich een weg banen in de jungle of in doornige begroeiing, kokosnoten openkappen, gedode dieren villen, vlees en vis snijden, knollen uit de grond graven, bomen schillen zoals met het schiltrekmes (3) enz.; hij wordt ook als wapen gebruikt (4). De machete heeft een lang (25 à 75 cm) metalen lemmet (5). De rug is recht of licht hol, de snede is recht of afgerond naar de punt toe (6). Het blad kan 3 à 10 cm breed zijn en snijdt aan één, uitzonderlijk aan beide zijden. Het hecht is van hout, leer, rubber of kunststof. Soms...
Magneetsleutel (m.)
Heel kleine (ca. 6 cm) steeksleutel, meestal gecombineerd met een voelmaat, en vaak met een ringsleutel, een schroevendraaier en een magneetvijl. Er bestaat ook een set magneetsleutels van verschillende maten. De magneetsleutel wordt gebruikt op inductieklossen en stroomverdelers. [MOT]
Malieroller (m.)
De malieroller is een handwerktuig van de schoenmaker om de nestel op het uiteinde van de veter te klemmen, net als de malietang. Die nestel was oorspronkelijk een rechthoekig stukje ijzer, dat afgerond moest worden. De malieroller bestaat uit een gietijzeren voet, die de schoenmaker kan vastzetten op zijn werktafel. Aan weerszijden is een gleuf voorzien voor de veter. Met een rechtopstaande houten steel, die functioneert als hendel, beweegt hij vlot een ijzeren plaatje heen en weer over de gleuf tegen een lage opstaande rand. Het onderliggende stukje ijzer wordt rond de veter geplooid. De werkende delen links en rechts van het plaatje dienen voor verschillende diameters van nestels. [MOT]
Malietang (v.)
De schoenmaker zet de malie of de nestel op de veter met een malieroller of met deze malietang. Hij plaatst dit ijzeren bandje op de veter om het uitrafelen te voorkomen en het rijgen te vergemakkelijken. De kaken zijn licht uitgehold voor de ronding van de nestel. [MOT]
Manenkam (m.)
Een manenkam is een korte kam met lange dikke tanden (ca. 2 - 3,5 cm lang, 1 mm dik) van hoorn, brons, koper of aluminium waarmee stof en stro uit de manen van een paard verwijderd worden; men raadt af dat werktuig te gebruiken voor de staart omdat het de haren zou uitrukken (1). Een bijzonder model is bevestigd op een kort handvat dat haaks op het vlak van het werktuig ligt (2). Zie ook roskam. [MOT] (1) BENOIST-GIRONIERE: 114. (2) Nouveau Larousse Illustré: s.v. peigne.
Margrietje (v.)
Het margrietje (1) is een metalen, meestal messing, steeksjabloon met een diameter van ca. 5 cm, om met gekleurd garen bloemenmotieven te naaien in de vorm van margrietjes. Deze werden verwerkt in bv. bovenkleding en borduurwerk.Wanneer de bloem is afgewerkt, kan je door een korte draai aan de knop de priempjes naar binnen klikken, zodat de lusjes vrijkomen, waarop je de bloem eenvoudig uit het patroon kan halen (2).Tot hetzelfde doel zijn ook diverse sjablonen en toestelletjes in kunststof ontwikkeld, zowel voor hobbyisten als knutselaars en kinderen. [MOT](1) Eigen benaming onbekend.(2) Het gebruik wordt getoond in deze cataloog uit 1970 en in dit filmpje.
Marmertang (v.)
De marmertang wordt door de marmerwerker gebruikt om stukjes van marmerplaten (tot 3 cm dikte) af te knijpen (1). De oneffenheden worden daarna met het bordijzer verwijderd. De marmertang bestaat uit twee brede (ca. 3 cm) kaken met scherpe snede evenwijdig aan elkaar en haaks op het vlak van het werktuig. De opening tussen de twee kaken kan door stelschroeven aangepast worden van ca. 0,5 cm tot ca. 3 cm. De armen bestaan uit dubbele hefbomen. Zie ook dakpantang en tegeltang. [MOT] (1) Een jop wordt gebruikt bij harde steensoorten en marmerplaten dikker dan 3 cm om de overtollige steen af te slaan met behulp van een steenhouwersvuist.
Marsepeinvorm (m.)
Met marsepein, een deeg van o.a. gepelde en fijngestampte amandelen, suiker en rozewater, kan je allerlei figuurtjes maken uit de hand of met de hulp van een marsepeinvorm. In dat laatste geval weegt men de stukjes marsepein af zodat ze juist voldoende zijn om de vorm te vullen. Men rolt de marsepein tot een bolletje zonder naden, om - tijdens het drogen - scheuren te voorkomen. Daarna wordt hij met de hand iets voorgevormd, om tenslotte in de vorm te worden gedrukt. Deze wordt eventueel ingesmeerd met slaolie om het lossen van de marsepein te bevorderen. Als je met de hand vormt gebruikt men een weinig speksteenpoeder om kleven, en het vochtig worden van de marsepein, te voorkomen. Nadien wordt het afgevormd product een week in bakken met stijfselpoeder of op een dikke laag bloem op een plaat te drogen gelegd om te voorkomen dat er platte kanten aan komen. Nu kan het product verder afgewerkt worden door het af te stoffen en desgewenst te schilderen. De marsepeinvorm kan een tinnen recipiënt...
Mathamer (m.)
Handwerktuig van de stoelenmatter om het vlechtwerk van de zitting op te stoppen en de biezen glad te strijken. Het is één van de weinige werktuigtypes eigen aan het matten met biezen, naast het strijkhout om de niet goed aansluitende biezen bijeen te drijven (1). Er bestaan houten en ijzeren modellen (2), net als van het kuipersstopmes en het poothout, waarmee het werktuig kan verward worden. De mathamer omvat meestal een houten penvormig gedeelte voor het stoppen. in combinatie met een T-vormige kruk aan het uiteinde (3). Bij de afwerking van de zitting keert men het werktuig om en vormt de kruk een hamertje. Men tikt met de hamerkop tegen de zijkanten de slagen aan en strijkt met de platgelegde hamer de mat glad (4). (1) Bedoeld is specifiek het vullen met biezen. Zie de Franse benaming rempailleur voor het beroep en bourroir en lissoir voor de werktuigen in C. LAHALLE, Le cannage et le rempaillage, 2010: 56. Het strijkhout is korter (ca. 20 cm) en omvat in essentie enkel het penvormig...
Mattenklopper (m.)
Handwerktuig waarmee men tapijten uitklopt, die men daarvoor op een waslijn hangt (1). Hij bestaat uit een blad van gevlochten riet (ca. 20 cm bij 30 cm) en een rechte rieten steel (ca. 50 cm). Een ander model bestaat uit een houten steel (ca. 30 cm) waaraan een rubberen lus (ca. 25 cm) is bevestigd en nog een andere is gemaakt van geplooid bamboe, dat door middel van ijzerdraad is samengebonden. Het werktuig kan ook uit gedraaide en getorste ijzerdraad bestaan. Zie ook kleerklopper. [MOT] (1) Er bestaan ook "kussenkloppers" van paardenhaar (DU CAJU: 240).
Mayonaiseroerder (m.)
Met een mayonaiseroerder kan men mayonaise, slagroom, eiwit, enz. roeren. Het bestaat uit een glazen bokaal of plastic (maat)beker met een plastic deksel. Doorheen het deksel kan een as - met aan het uiteinde een plaatje met vier gaffelvormige ijzers - gestoken worden, die met een draaizwengel vastgezet en in beweging gebracht wordt. Aan de rand van het deksel bevindt er zich een trechter voor de olie. Bij sommige modellen kan met behulp van een druppelteller - een staafje met twee gleufjes aan het benedenuiteinde en een kegelvormig kopje - de hoeveelheid olie die in de bokaal terechtkomt, geregeld worden. Andere modellen hebben een bijbehorende dooierscheider. Er bestaan ook mayonaiseroerders die als citruspers kunnen gebruikt worden. Daarvoor draait men het deksel los en verwijdert men de zwengel en de as. De druppelteller wordt in de kop van het deksel - die de vorm heeft van een afgeknotte kegel - bevestigd; zo verschijnt er een perskegel waarop een halve citrusvrucht kan uitgeperst...
Meetwieltje (wagenmaker) (o.)
Meettuig bestaande uit een schijf of wiel (ca. 20 cm) dat draait om een as bevestigd in een ijzeren of houten handvat. Schijf of wiel kan uit hout, ijzer of een combinatie van beide gemaakt zijn (1). Meestal is er radiaal een merkstreep aangebracht. Nadat de wagenmaker de velgen op de spaken heeft aangedreven (zie ook spakentrekker) keert het wiel terug naar de smid om beslagen te worden. Die vakman meet de omtrek van het wiel door het meetwieltje over het wiel te laten rollen en het zelfde aantal omwentelingen over te brengen op de ijzeren band. Dan kan hij deze op de gewenste lengte afhakken of -knippen. Het meetwieltje wordt ook sporadisch gebruikt door de molenbouwer wanneer hij de molensteen met ijzeren hoepels beslaat. Zie ook borduurafsnijder (roterend). [MOT] (1) NEDERLOF: 20.
Melkplaat (v.)
Bij het koken van melk en andere schuimende vloeistoffen ontstaan er luchtbellen. Ze ontwikkelen tot een stevig schuim dat steeds groter wordt en stijgt zodat uiteindelijk de melk overkookt. Het melkplaatje gaat deze schuimontwikkeling tegen door de op de bodem ontstane luchtbellen naar een kleine opening te leiden en te breken. Een melkplaat bestaat uit een hol en rond (diam. ca. 7-9 cm) geribd plaatje van glas, porselein, geëmailleerd- of vertind plaatijzer. Een uitsparing of tuitje is voorzien respectievelijk in de zijkant of bovenaan het plaatje. Een ander model is, in het midden van het plaatje, voorzien van een lang buisje dat de luchtbellen tot boven de melk leidt (1). Een hoog model heeft de vorm van een omgekeerde trechter met onderaan enkele kleine inkepingen. Bovenaan is het voorzien van een rand in de vorm van een champignon. Als de melk kookt stijgt ze in de omgekeerde trechter en loopt over de boord weer in het pannetje (2). Voor hetzelfde doel kan men ook een melkkoker,...
Melkzeefje (o.)
Klein, cirkelvormig (ca. 10 cm doorsnede), vlak met opstaande randen of lichtjes holrond zeefje van aluminium of email om het vliesje dat zich op gekookte melk vormt, te verwijderen. Te onderscheiden van het theezeefje. [MOT]
Mes voor kunststofplaten (o.)
Mes waarvan de korte snede eindigt in een scherpe ruitvormige punt. Hiermee wordt op de achterkant van een kunststofplaat, al trekkend, een snede van 1,5 mm diepte gemaakt. Door met de duim licht op de snijlijn te drukken breekt men de plaat. Is de afstand tussen de rand van de plaat en de snijlijn niet groter dan zo'n 12,5 mm dan gebruikt men de inkeping aan de bovenzijde van het handvat om de band af te breken. Voor het afbramen van de zijkanten gebruikt men de ronding in het mes en schuurt men hiermee langs de kant van de plaat. Zie ook balatummes. [MOT]
Messenplank (v.)
De messenplank is een lange plank (ca. 60-80 cm) bedekt met polijstleder en met een bakje aan één uiteinde waar een schuursteen in gelegd wordt. Door de schuursteen over de plank te wrijven, ontstaat er steengruis; wanneer men een keuken- of tafelmes van niet roestvrij staal met een krachtige beweging over de met gruis bedekte plank beweegt, wordt het blank geschuurd. "Dat schuren is vermoeiend. Daarom stellen de meiden zich vaak tevreden met een vod en fijne as." (1). Mandenmakers zouden ook scherp zand gebruiken en rechtstreeks op de houten plank hun werktuigen wetten (2). Zie ook messenschuurder. [MOT] (1) Manuel d'économie domestique et d'hygiène à l'usage des écoles moyennes de filles: 28. (2) WEIJS F., Een ambacht met riet, 1990: s.v. mandenmaker.
Messenschuurder (m.)
Naast een messenplank kan men tafelmessen van niet roestvrij staal ook blank schuren met behulp van een messenschuurder. Dat bestaat uit een rechthoekig (ca. 5 cm bij 3 cm) plaatje van elastisch materiaal of schuursteen waar in een schuine hoek een houten handvat op vastzit. Men wrijft de messenschuurder over het lemmet tot het opnieuw blank is. Er bestaan ook toestellen, die op de tafel (1) worden bevestigd, waarbij twee metalen schijven (diam ca. 10 cm) in beweging worden gebracht door middel van een zwengel en een overbrenging met tandraderen. De verstelbare schijven liggen ofwel met hun plat vlak tegen elkaar en zijn voorzien van een leren bekleding, ofwel liggen ze in het verlengde van elkaar en is de omtrek bekleed met leer. Dat laatste model is ook voorzien van een geleider om het mes met het ene hand mooi tussen de twee banden, al dan niet voorzien van kuispoeder, te steken. Met de andere hand wordt dan aan de zwengel gedraaid. [MOT] (1) ''Farm and horticultural equipment collector'' 50 (2000): 13, toont...
Messenslijper (m.)
Keukengerei waarmee men messen kan slijpen. Het heeft een slijpgleuf met aan weerszijden kleine stalen schijfjes (ca. 1,5 cm) die meedraaien als men het mes er over haalt, wat maar in één richting kan. Met enkele krachtige bewegingen, maar niet te hard drukken, wordt het mes geslepen. De messenslijper kan een tafelmodel zijn of een handmodel, bevestigd in een recht hecht. De messenslijper kan ook gecombineerd zijn met andere keukeninstrumentjes zoals een flesopener voor kroonkurk en zelfs een glassnijder. Keukenmessen kunnen ook geslepen worden op een wetstaal of eventueel op een heel gladde wetsteen. [MOT]
Messingschaaf (v.)
De messingschaaf is een ploegschaaf (zie groefschaaf) om de messing uit de schaven. In het midden van haar zool, evenals in haar beitel is een groef uitgespaard. Tussen beide benen van de beitel wordt soms een stukje hout geklemd om te vermijden dat het gat door schaafsel verstopt geraakt. Een aanslag bepaalt de afstand tussen de messing en de rand van de plank. De zware messingschaven hebben soms een handvat en twee beitels. Soms vormen de messingschaaf en de groefschaaf één enkel werktuig, met name de dubbele ploegschaaf. De steeds smalle beitels staan dan in tegenovergestelde richting. Men kan de messingschaaf ook aan een veerploeg bevestigen. [MOT]
Mestbijl (v.)
Bijl met hoog (ca. 30 cm), zwaar en dik (ca. 4 mm) ijzeren blad en boogvormige snede, dat door middel van een oog of dille verbonden is aan een houten steel (ca. 90 cm). De mestbijl wordt gebruikt om de aangestampte mest -in de potstal of buiten - door te hakken, dit in tegenstelling tot de zodensteker waarmee gestoken wordt. Zie ook zodenbijl. [MOT]
Mesthaak (m.)
De mesthaak (1) is een haak met meestal 3 à 4 (2) ronde, puntige, ijzeren tanden (ca. 10-25 cm), en dille, die ongeveer haaks gebogen staan ten opzichte van een lange (ca. 120-200 cm) houten steel. De mesthaak dient om aangestampte stalmest los te trekken, de stalmest van een geladen wagen op het veld te trekken en daarna gelijkmatig te verspreiden (3) (zie ook mestvork). De mesthaak kan tevens gebruikt worden voor het oppervlakkig losmaken van de grond (vgl. klauw met lange steel) en het uittrekken van kweekwortels over kleine oppervlakten; ook om sloten van waterplanten te ontdoen (4). Zie ook paardenmesthaak en sloothaak. [MOT] (1) V.A.W.P.: 2.591 noemt dit werktuig ook een krauwel. (2) Er zouden ook mesthaken met twee tanden bestaan (GOOSSENAERTS: s.v. mesthaak; JEWELL: 73). (3) Volgens VAN HULLE uit DAVID 1975: 240 is het makkelijker om mest open te trekken of een stal uit te mesten met de mesthaak dan met de mestvork. (4) LOGAN: 50; DAVID 1975: 240. Ook wel walhaak of heinhaak genoemd.
Mestkrabber (m.)
Om in een stal de goot achter de veestanden - groep, grep of grup genoemd - schoon te schrapen, gebruikt men een mestkrabber. De breedte van het werkend deel is ongeveer gelijk aan de breedte van de groep. Het werktuig wordt ook soms gebruikt om de paardenstal of het kippenhok uit te schrapen of op straat om de uitwerpselen van trekdieren of modder te verzamelen. De mestkrabber bestaat uit een houten plank (1) maar meestal uit een stalen plaat (ca. 15-50 cm bij 15 cm) al dan niet met een haaks gebogen (ca. 4 cm) bovenrand en dille; uitzonderlijk is haaks in het midden van het blad een beugel met dille voorzien. In de dille steekt een steel van ca. 150-180 cm. In de catalogus van J.-C. Tissot (2) wordt een gelijkaardig werktuig aangeboden bestaande uit een houten plank (ca. 50, 60, 70 of 80 cm) met rubberen rand, waarvan de stand gewijzigd kan worden. De steel zou verstelbaar zijn. De tuinier gebruikt het om modder en dergelijke bijeen te schrapen. Zie ook hak en klauwkrabber. [MOT] (1)...
Mestvork (v.)
In de stal wordt de mest met behulp van een mestvork in hoopjes getrokken (1). Ze wordt ook gebruik voor het opladen en spreiden van deze stalmest. De tuinier gebruikt ze om de composthoop uit te spreiden. De mestvork telt 4 à 6, vierkante of ronde, puntige, licht gebogen, ijzeren tanden (ca. 30-35 cm) en een rechte houten of ijzeren steel (ca. 80-150 cm), al dan niet eindigend op een T- of D-greep. De verbinding tussen werkend deel en steel is door middel van een dille, een angel of twee veren (2). Te onderscheiden van de aardappelrooivork die kortere (ca. 20-30 cm), brede, platte of in doorsnede driehoekige tanden heeft. De tanden van de mestvork zijn iets meer gekromd dan deze van de aardappelrooivork. Zie ook mesthaak. [MOT] (1) Volgens V.A.W.P.: 3.69 wordt ook het ligstro ermee opgeschud. (2) Bv. LOGAN: 50.
Metaalponstang (v.)
In metalen platen drijft men een gat met een doorslag. Voor dunne platen (tot 0,5 mm) kan men de metaalponstang gebruiken. Deze lijkt sterk op de holpijptang, maar de holpijp is vervangen door een verwisselbare hippel, d.i. een stalen cilindervormige pen (diam. ca. 1-8 mm). Het materiaal is immers vaak te hard voor een holpijp. Op de andere kaak zit een holle cilinder waar de hippel in past. Een bladveer opent de tang automatisch. Voor bijzondere bewerkingen zoals bijvoorbeeld het ponsen van spatborden maakt men gebruik van een spatbordponstang. [MOT]
Metaalzaag (v.)
Handwerktuig met een smal (ca. 1-2,5 cm), stalen zaagblad met heel fijne tandjes, ofwel bevestigd aan een handvat ofwel - wat vaker voorkomt - in een beugel. Het handvat kan recht zijn of de vorm hebben van een open of gesloten pistoolkolf. De vertanding, die van het handvat weg gericht staan, hangt af van het soort metaal dat gezaagd moet worden: hoe dunner of hoe harder het materiaal, hoe fijner de tanden moeten zijn. De beugel is soms verstelbaar om diverse bladlengten te kunnen gebruiken. Er bestaat ook een klein (ca. 10 cm) zakmodel met schroef waarbij het blad tegen het handvat kan gedraaid en vastgezet worden. [MOT]
Metselaarshouweeltje (o)
Het metselaarshouweeltje (1) is een handwerktuig dat door de metselaar en stukadoor voor allerlei werk wordt gebruikt; bv. om voegen uit te kappen, om gaten en sleuven in metselwerk te maken, om oude pleisterlagen te verwijderen en om de rand van pleisterwerk schoon te hakken om er nieuw pleisterwerk op te doen aansluiten. Het werktuig verschilt van de kaphamer en van andere houwelen door zijn formaat en door de twee bijlvormige snedes, die meestal haaks op elkaar staan, zoals bij een polka, waarmee hij vaak wordt verward. Het metselaarshouweeltje is lichter (400-800 gr, max. 1 kg) en de steel is kort (ca. 35-40 cm). Het blad met de snede haaks op de steel is licht naar beneden gericht of gebogen, waarmee het zich onderscheidt van de bikhamer. [MOT] (1) Eigen benaming. In het Frans is de term décintroir algemeen verspreid. Soms wordt kaphamer gebruikt maar het gaat niet echt om een hamer. GROOTAERS L. Schoolwoordenboek sv décintroir geeft bikhamer en metselhamer als vertaling.
Metselaarstroffel (m.)
Handwerktuig dat dient om mortel te mengen, te scheppen en uit te strijken over stenen, muren, vloeren, plafonds, enz. Het wordt ook gebruikt om stenen af te hakken en om tijdens het voegen de afvallende mortel op te vangen. Het bestaat uit een afgerond of puntig metalen blad dat met een omgebogen steel aan een kort recht handvat bevestigd is. Het blad is meestal vrij groot (ca. 16-19 cm/10-15 cm), dit in tegenstelling tot het blad van de pleistertroffel. [MOT]
Middentrekker (m.)
Met de middentrekker kan een lijn in het midden van smaller wordende balken getrokken worden (1). Het werktuig bestaat uit een plankje van zo'n 30 x 12 cm met een brede inkeping; in het midden van die inkeping steekt een nageltje. Wanneer twee tegenovergestelde hoeken van de inkeping tegen de randen van een spits toelopende balk gehouden worden, krast de punt een lijn in het midden van de balk. Een variante hiervan bestaat uit twee latjes die op een dwarslat scharnieren, waarin het nageltje steekt. Zie ook kruishout. [MOT] (1) Zie VAN KEIRSBILCK 1898: 245.
Mijnwerkersbijl (v.)
Met zijn bijl (1) bewerkt de mijnwerker al het mijnhout. Het is een handwerktuig van ca. 1-1,2 kg met meestal gebogen steel (ca. 40 cm), waarvan de snede (ca. 6 cm; het geklonken ijzer is breder: ca. 9 cm) (2) schuin tegenover de steel ligt. Het ijzer is van één of twee stukken gemaakt. In het eerste geval is het asymmetrisch bovenaan (zie glossarium) en eindigt het soms tegenover het blad in een vierkantige hamer. In het ander geval is een rechthoekig blad aan een U-vormig stuk geklonken. Dat laatste dient als oog. [MOT] (1) Het Franse dialectwoord (h)apiète, gebruikt door FELLER & TOURET: 79 en RUELLE: 8, duidt niet alleen de mijnwerkersbijl aan. Zie bv. BAL 1949: 112. (2) Brede bijlen (bv. HATON DE LA GOUPILLIERE: 1.646, die van 17 cm spreekt) zijn uitzonderlijk. Op te merken valt dat de bijlen voor mijnwerkers, afgebeeld in oude handboeken, soms gewone bijlen zijn.
Mijnwerkerszaag (v.)
Hoewel vooral de mijnwerkersbijl voor het beschoeien van de mijngangen gebruikt wordt, wordt daarvoor ook soms een zaag gebezigd. Het is een vouwbare zaag met stijf, op het einde afgerond blad (ca. 35-45/4-5 cm). Dat blad is door middel van een spil op een recht hecht van dezelfde lengte bevestigd. Voor het vervoer komen de tanden in de gleuf van het hecht. Soms echter is het blad vast. Het hecht is dan korter en de zaag wordt in een houten koker gedragen. [MOT]
Miliënmes (o.)
Handwerktuig dat de arts gebruikt om een miliën (1) of een comedo te verwijderen zonder de huid te beschadigen. Met de scherpe punt van het mesje wordt een miniopening gemaakt om de hardere korreltjes makkelijker te kunnen verwijderen, eventueel met behulp van een comedonendrukker. [MOT] (1) Miliën zijn kleine onderhuidse hoornpropjes in het gelaat, ook wel gerstekorrel genoemd (V.D.).
Miniatuurbeitel (m.)
De miniatuurbeitel wordt hoofdzakelijk gebruikt door de beeldhouwer (steen) om kleine stukjes steen weg te slaan of voor het aanbrengen van het fijnere detailwerk. De steenhouwer gebruikt de miniatuurbeitel veelal voor detailwerk, bijvoorbeeld om (holle) sierlijsten vorm te geven en bij te werken. De miniatuurbeitel is een fijne geheel metalen beitel (ca. 16-23 cm lang) met soms zeer smalle (ca. 4-30 mm) (1) afgeronde snede. Hij is te onderscheiden van sommige modellen bordijzers waarvan de hoeken afgerond zijn. [MOT] (1) Volgens ''Taille de la pierre'': 58; volgens ROCKWELL: 43 is de gebogen snede ca. 0,5-2 cm lang.
Moersleutel (verstelbare) (m.)
Moersleutel (zie glossarium) met verstelbare bek die - binnen bepaalde grenzen - elke maat van een vier- of zeskantige moer of kopbout kan vatten. De bek staat ofwel haaks op de steel of in een standhoek van ca. 15°. Deze laatste modellen zijn meestal lichter met een kleinere bek. Beide kenmerken vergemakkelijken het gebruik in nauwe ruimtes. Afhankelijk van het model is de bek op verschillende manieren verstelbaar. Bij modellen waarvan de bek haaks op de steel staat, wordt het verstelbare deel, dat zich parallel langs de steel verplaatst, ingesteld door een wig (bv. MOT V 88.0745 a-c3) (1), een draaispil aan de steel (bv. MOT V 2011.0485, MOT V 90.0245) (2) of een tandreep aan de zijkant van de steel waar een stelmoer over draait (bv. MOT V 84.0476) (3). De stelmoer kan ook vervangen zijn door een hefboom (bv. MOT V 97.0259) (4). De draaispil kan zich ook in de steel bevinden. De bediening gebeurt dan met een stelmoer (5) of met een draaiend handvat (bv. MOT V 91.0772). Bij deze laatste...
Moertang (v.)
Moeren kan men aan- of losdraaien met een moertang. De kaken zijn aangepast aan de vorm van de moer. Ze grijpen de moer op vier van de zes vlakken. Anders dan bij de moersleutels bewegen de kaken niet parallel. Soms zijn ze aan de binnenzijde geribd voor een betere grip en kan men de opening fixeren met een stelschroef. Men kan dan de tang niet verder sluiten dan de schroef het toelaat, zodat men geen te grote druk op de zijvlakken van de moer kan uitoefenen en ze daarmee zou beschadigen. Zie ook combinatietang. [MOT]