ID-DOC: algemeen zoeken

Hieronder kan u een algemeen trefwoord invoeren en een algemene zoekactie doen. 

Geef ons een seintje als je problemen ondervindt met deze pagina via info@mot.be.

Zoek naar: werktuig


Zoekresultaten 701 - 750 1,387 resultaten gevonden
Metaalponstang (v.)
In metalen platen drijft men een gat met een doorslag. Voor dunne platen (tot 0,5 mm) kan men de metaalponstang gebruiken. Deze lijkt sterk op de holpijptang, maar de holpijp is vervangen door een verwisselbare hippel, d.i. een stalen cilindervormige pen (diam. ca. 1-8 mm). Het materiaal is immers vaak te hard voor een holpijp. Op de andere kaak zit een holle cilinder waar de hippel in past. Een bladveer opent de tang automatisch. Voor bijzondere bewerkingen zoals bijvoorbeeld het ponsen van spatborden maakt men gebruik van een spatbordponstang. [MOT]
Metaalzaag (v.)
Handwerktuig met een smal (ca. 1-2,5 cm), stalen zaagblad met heel fijne tandjes, ofwel bevestigd aan een handvat ofwel - wat vaker voorkomt - in een beugel. Het handvat kan recht zijn of de vorm hebben van een open of gesloten pistoolkolf. De vertanding, die van het handvat weg gericht staan, hangt af van het soort metaal dat gezaagd moet worden: hoe dunner of hoe harder het materiaal, hoe fijner de tanden moeten zijn. De beugel is soms verstelbaar om diverse bladlengten te kunnen gebruiken. Er bestaat ook een klein (ca. 10 cm) zakmodel met schroef waarbij het blad tegen het handvat kan gedraaid en vastgezet worden. [MOT]
Metselaarshouweeltje (o)
Het metselaarshouweeltje (1) is een handwerktuig dat door de metselaar en stukadoor voor allerlei werk wordt gebruikt; bv. om voegen uit te kappen, om gaten en sleuven in metselwerk te maken, om oude pleisterlagen te verwijderen en om de rand van pleisterwerk schoon te hakken om er nieuw pleisterwerk op te doen aansluiten. Het werktuig verschilt van de kaphamer en van andere houwelen door zijn formaat en door de twee bijlvormige snedes, die meestal haaks op elkaar staan, zoals bij een polka, waarmee hij vaak wordt verward. Het metselaarshouweeltje is lichter (400-800 gr, max. 1 kg) en de steel is kort (ca. 35-40 cm). Het blad met de snede haaks op de steel is licht naar beneden gericht of gebogen, waarmee het zich onderscheidt van de bikhamer. [MOT] (1) Eigen benaming. In het Frans is de term décintroir algemeen verspreid. Soms wordt kaphamer gebruikt maar het gaat niet echt om een hamer. GROOTAERS L. Schoolwoordenboek sv décintroir geeft bikhamer en metselhamer als vertaling.
Metselaarstroffel (m.)
Handwerktuig dat dient om mortel te mengen, te scheppen en uit te strijken over stenen, muren, vloeren, plafonds, enz. Het wordt ook gebruikt om stenen af te hakken en om tijdens het voegen de afvallende mortel op te vangen. Het bestaat uit een afgerond of puntig metalen blad dat met een omgebogen steel aan een kort recht handvat bevestigd is. Het blad is meestal vrij groot (ca. 16-19 cm/10-15 cm), dit in tegenstelling tot het blad van de pleistertroffel. [MOT]
Middentrekker (m.)
Met de middentrekker kan een lijn in het midden van smaller wordende balken getrokken worden (1). Het werktuig bestaat uit een plankje van zo'n 30 x 12 cm met een brede inkeping; in het midden van die inkeping steekt een nageltje. Wanneer twee tegenovergestelde hoeken van de inkeping tegen de randen van een spits toelopende balk gehouden worden, krast de punt een lijn in het midden van de balk. Een variante hiervan bestaat uit twee latjes die op een dwarslat scharnieren, waarin het nageltje steekt. Zie ook kruishout. [MOT] (1) Zie VAN KEIRSBILCK 1898: 245.
Mijnwerkersbijl (v.)
Met zijn bijl (1) bewerkt de mijnwerker al het mijnhout. Het is een handwerktuig van ca. 1-1,2 kg met meestal gebogen steel (ca. 40 cm), waarvan de snede (ca. 6 cm; het geklonken ijzer is breder: ca. 9 cm) (2) schuin tegenover de steel ligt. Het ijzer is van één of twee stukken gemaakt. In het eerste geval is het asymmetrisch bovenaan (zie glossarium) en eindigt het soms tegenover het blad in een vierkantige hamer. In het ander geval is een rechthoekig blad aan een U-vormig stuk geklonken. Dat laatste dient als oog. [MOT] (1) Het Franse dialectwoord (h)apiète, gebruikt door FELLER & TOURET: 79 en RUELLE: 8, duidt niet alleen de mijnwerkersbijl aan. Zie bv. BAL 1949: 112. (2) Brede bijlen (bv. HATON DE LA GOUPILLIERE: 1.646, die van 17 cm spreekt) zijn uitzonderlijk. Op te merken valt dat de bijlen voor mijnwerkers, afgebeeld in oude handboeken, soms gewone bijlen zijn.
Mijnwerkerszaag (v.)
Hoewel vooral de mijnwerkersbijl voor het beschoeien van de mijngangen gebruikt wordt, wordt daarvoor ook soms een zaag gebezigd. Het is een vouwbare zaag met stijf, op het einde afgerond blad (ca. 35-45/4-5 cm). Dat blad is door middel van een spil op een recht hecht van dezelfde lengte bevestigd. Voor het vervoer komen de tanden in de gleuf van het hecht. Soms echter is het blad vast. Het hecht is dan korter en de zaag wordt in een houten koker gedragen. [MOT]
Miliënmes (o.)
Handwerktuig dat de arts gebruikt om een miliën (1) of een comedo te verwijderen zonder de huid te beschadigen. Met de scherpe punt van het mesje wordt een miniopening gemaakt om de hardere korreltjes makkelijker te kunnen verwijderen, eventueel met behulp van een comedonendrukker. [MOT] (1) Miliën zijn kleine onderhuidse hoornpropjes in het gelaat, ook wel gerstekorrel genoemd (V.D.).
Miniatuurbeitel (m.)
De miniatuurbeitel wordt hoofdzakelijk gebruikt door de beeldhouwer (steen) om kleine stukjes steen weg te slaan of voor het aanbrengen van het fijnere detailwerk. De steenhouwer gebruikt de miniatuurbeitel veelal voor detailwerk, bijvoorbeeld om (holle) sierlijsten vorm te geven en bij te werken. De miniatuurbeitel is een fijne geheel metalen beitel (ca. 16-23 cm lang) met soms zeer smalle (ca. 4-30 mm) (1) afgeronde snede. Hij is te onderscheiden van sommige modellen bordijzers waarvan de hoeken afgerond zijn. [MOT] (1) Volgens ''Taille de la pierre'': 58; volgens ROCKWELL: 43 is de gebogen snede ca. 0,5-2 cm lang.
Moersleutel (verstelbare) (m.)
Moersleutel (zie glossarium) met verstelbare bek die - binnen bepaalde grenzen - elke maat van een vier- of zeskantige moer of kopbout kan vatten. De bek staat ofwel haaks op de steel of in een standhoek van ca. 15°. Deze laatste modellen zijn meestal lichter met een kleinere bek. Beide kenmerken vergemakkelijken het gebruik in nauwe ruimtes. Afhankelijk van het model is de bek op verschillende manieren verstelbaar. Bij modellen waarvan de bek haaks op de steel staat, wordt het verstelbare deel, dat zich parallel langs de steel verplaatst, ingesteld door een wig (bv. MOT V 88.0745 a-c3) (1), een draaispil aan de steel (bv. MOT V 2011.0485, MOT V 90.0245) (2) of een tandreep aan de zijkant van de steel waar een stelmoer over draait (bv. MOT V 84.0476) (3). De stelmoer kan ook vervangen zijn door een hefboom (bv. MOT V 97.0259) (4). De draaispil kan zich ook in de steel bevinden. De bediening gebeurt dan met een stelmoer (5) of met een draaiend handvat (bv. MOT V 91.0772). Bij deze laatste...
Moertang (v.)
Moeren kan men aan- of losdraaien met een moertang. De kaken zijn aangepast aan de vorm van de moer. Ze grijpen de moer op vier van de zes vlakken. Anders dan bij de moersleutels bewegen de kaken niet parallel. Soms zijn ze aan de binnenzijde geribd voor een betere grip en kan men de opening fixeren met een stelschroef. Men kan dan de tang niet verder sluiten dan de schroef het toelaat, zodat men geen te grote druk op de zijvlakken van de moer kan uitoefenen en ze daarmee zou beschadigen. Zie ook combinatietang. [MOT]
Mofhout (o.)/Mofstang (v.)
Na het snijden van een loden buis met de lodenpijpsnijtang, verwijdt de loodgieter de opening om er een andere pijp in te kunnen solderen. Dit kan gebeuren met een opruimtang, een opruimkegel, een looduitdrijver of een mofhout. Dat laatste is een monoxiel cilindrisch werktuig uit palm- of azijnhout waarvan één helft een kleinere doorsnede heeft dan de andere helft. Indien het werktuig uit ijzer is vervaardigd, wordt het mofstang genoemd. Het mofhout/de mofstang wordt met het smalste gedeelte in de loden pijp gestoken; wanneer men het verder klopt, verwijden de afgeronde schouders tussen het smalle en het dikkere deel van het mofhout de pijp. De afmetingen van het mofhout/de mofstang variëren naargelang de doorsnede van de te verwijden pijp. [MOT]
Moker (m.)
De moker is een zware metalen hamer (tot 15 kg) met lange steel (ca. 80 cm) voor allerlei doeleinden. Hij wordt door vele vaklui gebruikt. Er schijnt geen vorm te bestaan die eigen is aan de houtbewerkers maar ze geven de voorkeur aan mokers met dubbele baan. De steenhouwer hanteert een moker om de wigvormige kielen in een rots te slaan om een groot blok natuursteen los te maken uit het vaste gesteente. Te onderscheiden van de vuist (metselaar) die lichter is en een kortere steel heeft. [MOT]
Mosselmesje (o.)
Mosselen hebben sterke sluitspieren; bij het koken gaat de schelp open. Om levende mosselen te openen, gebruikt men een mosselmesje. Het is een stevig mesje met vrij kort (ca. 7,5-10 cm) blad en een scherpe punt waarmee men mosselen opent. Het wordt in het scharnier van de schelp gestoken en al wringend wordt de sluitspier doorgesneden. Nadat de schelp open is, wordt het vlies dat het vlees vasthoudt, doorgesneden. Zie ook oestermesje. [MOT]
Mosterdpoederlepel (m.)
Klein (ca. 10-15 cm lang), bolvormig (ca. 1,5 cm doorsnede) houten lepeltje waarmee mosterdpoeder geserveerd kan worden (1). Voor het serveren van mosterd in pastavorm bestaan er houten, benen, keramische, metalen mosterdspateltjes of -lepels. [MOT] (1) Volgens CAMPBELL: 126 wordt deze lepel gebruikt als zoutlepel.
Moutspaan (v.)
Tijdens het brouwen van bier wordt het gemalen mout beslaan, d.i. met water in de beslagkuip dooreen gemengd en opgeschud, met de moutspaan. De moutspaan bestaat uit een plat blad (ca. 25-30 cm bij 15-20 cm) in de vorm van een rooster, dat door middel van een dille aan een dikke (ca. 3-5 cm) en lange (ca. 180 cm) houten steel is bevestigd. Het kan ook een geheel houten werktuig zijn, met nagenoeg dezelfde vorm. [MOT]
Muilijzer (o.)
Het muilijzer is een handwerktuig van de dierenarts om de bek van een koe of paard geopend te houden om veilig de bek te inspecteren en ingrepen te kunnen uitvoeren zoals tandverzorging. Net als bij de mondopener voor de mens zijn er modellen die zich lenen voor een korte controle van de bek. Andere zijn geschikt voor chirurgische ingrepen. De meeste modellen hebben een recht houten hecht en de ijzeren constructie is symmetrisch met afgeronde of omgebogen uiteinden om voldoende te klemmen zonder de bek of lippen te verwonden. Sommige modellen hebben een centrale schroef om de hoogte van de opening te kunnen verstellen. Er bestaan ook tangvormige modellen. [MOT]
Muskaatmolen (m.)
Een muskaatmolen dient, zoals de muskaatrasp, om muskaatnoten fijn te raspen. Het principe van de verschillende modellen muskaatmolens bestaat uit een kleine ronddraaiende rasp in de vorm van een schijf (1), cilinder of kegel die door een kruk in beweging wordt gebracht. De modellen met een cilindervormige rasp zijn voorzien van een trechter waar de nootmuskaat met een stamper tegen de rasp kan geduwd worden. Bij de modellen met een schijfvormige rasp wordt de muskaatnoot met een arm tegen de schijf gedrukt. [MOT] (1) CAMPBELL FRANKLIN 1984: 96-99.
Muskaatrasp (v.)
Meestal halfronde, maar ook wel eens volledig ronde langwerpige metalen rasp van plaatijzer waarmee muskaatnoten fijn geraspt kunnen worden. Deze raspen hebben een apart plaatsje waar de noten bewaard kunnen worden, veelal bovenaan en met een klepje afgesloten. De rasp kan ook in een houdertje geplaatst zijn waarin zowel de noten bewaard kunnen worden als waarin de fijn geraspte nootmuskaat in opgevangen kan worden. Zie ook muskaatmolen. [MOT]
Myoomtrekker (m.)
De myoomtrekker is een handwerktuig dat bestaat uit een stevige metalen spiraal en een ringvormig of recht handvat, waarmee de chirurg een myoom, d.i. een goedaardig gezwel dat uit glad spierweefsel bestaat, verwijdert. Te onderscheiden van de kurkentrekker. [MOT]
Naafboor (v.)
De naafboor is een zware avegaar met schulpboorijzer (zie glossarium) om het gat dat met een lepelboor (zie glossarium) door de naaf geboord werd, te verbreden (1) (zie ook naafguts). Om het werktuig te doen draaien, is een betrekkelijk grote kracht nodig. Daarom wordt de kruk soms verlengd door een staak van 2-3 m, die er door middel van een ring op bevestigd is. Soms ook is de kruk zelf tot twee meter lang. Op sommige naafboren steekt de angel in de punt van een zwaar gaffelvormig stuk hout. Door de gaffel wordt een lange staak gestoken. Het naafgat wordt geboord wanneer de spaken, meestal met de velgen, in de naaf steken. Het wiel wordt hetzij op twee balken op de grond gelegd, hetzij op een raam vastgemaakt. Wanneer de kruk zeer lang is, draaien helpers rond het wiel. Aan het uiteinde van het boorijzer - ook op sommige pompschulpboren - is vaak een haak gesmeed. Voor de ene dient hij om het boorsel uit te trekken (2), voor de andere om het werktuig door middel van een schroef of een...
Naafguts (m.)
Zware guts met vouw aan de binnenzijde en een licht hol blad dat in een houten handvat met 2 beslagringen steekt. In verhouding tot de hele lengte van het werktuig (ca. 35-46 cm) heeft de naafguts een kort blad en een breedte die varieert tussen ca. 2-8 cm. De wagenmaker gebruikt de naafguts om een gat in de naaf van het wiel breder uit te hakken. In dat gat drijft hij een ijzeren, soms bronzen, naafbus in, die sleet voorkomt en de wrijving van de as vermindert. Met hetzelfde doel kan de wagenmaker ook een naafboor gebruiken. Te onderscheiden van de timmermansguts. [MOT]
Naaispan (v.)
Het naaispan is een houten tang, voornamelijk gehanteerd door leerbewerkers bij het naaien van leer en stof zoals aan een zadel of gareel. Ze houdt de werkstukken samen, zodat men beide handen vrij heeft om te naaien. De tang is vrij groot (ca. 70-110 cm), aangezien men ze op de grond laat rusten en de kaken tussen de dijen klemt. Eén kaak kan men openen en met het been terug sluiten en vastklemmen. Doorgaans zit de leerbewerker op een kruk of zitbank bij het naaien. Er bestaan ook houten zitmeubels waarin een gat voorzien is om een korter model van het naaispan in te plaatsen op werkhoogte van de gebruiker. Bij zadelmakers is een zwaarder model van naaispan gekend, dat met de voet kan worden geopend en gesloten door middel van een pedaal. [MOT]
Nageldrijver (m.)
Met de nageldrijver kan men zonder hamer kleine spijkers indrijven. Het bestaat uit een metalen holle schacht met veermechanisme dat in een houten of kunststoffen hecht steekt. De spijker wordt in de holle schacht gestoken. Door met de hand een stevige klap op de kop - die breder en afgerond is - te geven, gaat de spijker in één beweging in het materiaal. [MOT]
Nagelijzer (o.)
De spijkersmid gebruikt het nagelijzer bij het vormen van koppen op klinknagels, spijkers en bouten. Het is een langwerpig stuk gereedschap van uiteenlopende vorm, al dan niet voorzien van een handvat, met één of meer, in doorsnede vierkante of ronde, conische gaten (diam. ca. 1-2,5 cm). De maat van het gat komt overeen met de dikte die de spijker onder de kop moet krijgen. De ronde gaten dienen vooral om klinknagels of spijkers met platte kop te maken. De gewone spijker wordt meestal met een nagelijzer voorzien van vierkante gaten gemaakt. Het gat is onderaan iets groter om te vermijden dat de nagel klem raakt. Sommige modellen hebben bovenaan kegelvormige uitgeboorde randen om de spijkerkop onderaan schuin te maken (1). De bovenvlakken van nagelijzers zijn soms verstaald. De spijkersmid plaatst een gesmede stift, spits toelopend en met opgestuikt uiteinde, met de punt in het nagelijzer dat op het aambeeld rust. De spijker in wording steekt ca. 1 cm boven het nagelijzer uit en wordt...
Nageltang (v.)
Teennagels kan men makkelijk knippen met een nageltang. Net als bij de zaknageltang zijn de kaken scherp. De benen zijn gekruist en soms zorgt een veertje op één van de benen ervoor dat de tang automatisch geopend wordt. [MOT]
Nageltrekker (m.)
Nageltrekker is een algemene benaming voor verschillende hefbomen en tangen om nagels uit te trekken. De zware uitvoeringen worden door de (scheeps-)timmerman gebruikt, de lichtere vooral om kisten te openen. De hefboom, soms kiezentrekker genoemd, is te vergelijken met de koevoet behalve dat de nagel niet in een klauw gevat wordt, maar gehouden wordt door een beweegbare beugel. Een van de tangen bestaat uit een korte arm, die op de plank rust, en een lange arm, die naar beneden gedrukt wordt. Een andere tang bestaat uit samengestelde hefbomen. Voor hetzelfde doel worden de trektang, de koevoet of de klauwhamer gebruikt. [MOT]
Nekschuiertje (o.)
Borsteltje van de kapper om de achtergebleven haartjes zorgvuldig en zacht uit de nek van de cliënt te verwijderen tijdens en na het knippen van het hoofdhaar. "Terwijl men de kwast heel losjes op één kant houdt, wipt men telkens zacht de haren uit de nek. Men let er daarbij op, dat deze zich niet in de oren nestelen." (1). Het nekschuiertje is meestal een kleine, afgeplatte, ovale borstel (ca. 10-12 cm breed) met kort handvat en zachte borstelharen - uit varkens-, geitenhaar of nylon - van ca. 7-10 cm lang die tussen de huid en de kraag kan worden geschoven. De ronde modellen zijn te onderscheiden van de scheerkwast. [MOT] (1) Uit VAN UDEN: 84.“Vroeger toen de nekborstel nog niet bestond, werden de haren er met de kam uitgewipt of er met blazen uit verwijderd.”
Neusboorschaaf (v.)
Boorschaaf waarvan de beitel niet in het midden maar in het voorste uiteinde door het blok steekt of op dat blok ligt (1). Met de neusboorschaaf kan in hoeken geschaafd worden (2). [MOT] (1) MASVIEL: 113. (2) In dat laatste geval spreekt ZWIERS: 2.123 van een neusschaaf.
Neusknijper (m.)
Wanneer een stier niet geringd is, kan de veehouder hem onder controle houden met behulp van een neusknijper. Hij plaatst de tang op het tussenschot in de neus van het dier en drukt de armen dicht. De stier moet het hoofd stil houden om geen pijn te lijden. De kaken van een neusknijper zijn breed en rond. Ze eindigen in twee bollen om het tussenschot niet te kwetsen. De tang kan bestaan uit twee hefbomen van de eerste soort (bv. MOT V 91.0677 – zie ook glossarium) waarbij de armen meestal eindigen in een oog, zodat de veehouder er een touw of een leidstok kan aan bevestigen. De neusknijper kan ook bestaan uit twee hefbomen van de derde soort (zie glossarium) waarbij een ring over de armen schuift om de kaken al dan niet dicht te drukken (bv. MOT V 83.0399). Soms is die ring gecombineerd met een bladveer (bv. MOT V Dv 0011) of vervangen door een springveer (bv. MOT V 96.0283). Bij een ander model wordt de afstand tussen de kaken van de tang geregeld door een stelschroef (bv. MOT V 91.0679)....
Nevelspuit (hand) (v.)
IJzeren, koperen of plastic spuit met reservoir (0,250 - 0,5 l), die door onderdruk werkt: de door de pomp veroorzaakte luchtstraal, zuigt de vloeistof omhoog en verspreidt ze in heel fijne druppeltjes. De nevelspuit dient om de bladeren van planten te bevochtigen en om een bestrijdingsmiddel tegen parasieten, schimmels, onkruiden of vliegen toe te dienen. Zie ook kasspuit. [MOT]
Nietenkapper (m.)
Volledig metalen werktuig met aan een uiteinde een kort (ca. 2,5 cm) blad, driehoekig in doorsnede en meestal voorzien van een enkele vouw, en aan het andere uiteinde een driehoekvormig afgeplatte punt dat als hoefijzerdoorslag (1) wordt gebruikt, of een onderkapper. Soms bestaat het werktuig enkel uit het kort blad  en het handvat uit twee stukken hout die op een tong bevestigd zijn. Bij het afnemen van het oude hoefijzer worden eerst de 'nieten', dit zijn de omgebogen uiteinden van de hoefnagels, met de nietenkapper afgeslagen zonder de hoornwand te beschadigen. Daarna vat de hoefsmid het hoefijzer met de kaken van de hoeftang. De snede van de nietenkapper wordt onderaan tegen de niet gezet, het vlakke deel tegen de hoef, zo dat men met een slag van de hamer op de nietenkapper de 'niet' omhoog buigt en al dan niet afslaat. [MOT] (1) Dit om onafgewerkte nagelgaten in het verhitte hoefijzer te openen of groter te maken.
Nietjestang (v.)
Men brengt nietjes aan met een nietmachine en men verwijdert ze indien nodig met behulp van een nietjestang. Er bestaan verschillende nietjestangen, die echter volgens hetzelfde principe werken. De kaken van het model dat men met twee vingers kan bedienen, eindigen in dubbele puntige haken. Men schuift ze onder het nietje en drukt het werktuig dicht. Men verwijdert zo het nietje. De kaken van het model dat men met de hand bedient, eindigen in een rechthoekig staafje en een driehoek. Deze laatste is naar binnen geplooid en staat haaks op het papier. Men schuift de driehoek onder het nietje en drukt eveneens het werktuig dicht om het nietje te verwijderen. [MOT]
Nietmachine (v.)
Papier kan men nieten met een nietmachine. Men plaatst het papier tussen de kaken en drukt het werktuig dicht. De armen van het nietje worden door het papier gedrukt en dichtgevouwen. Sommige nietmachines houdt men in de hand; andere plaatst men best op tafel. Vaak zit er aan de zijkant ook een plat staafje op gemonteerd om nietjes te verwijderen. Men kan hiervoor echter ook een nietjestang gebruiken. [MOT]
Noodgordelsnijder (m.)
Met de noodgordelsnijder snijdt men de autogordel van o.m. een automobilist in nood snel door. Het bestaat uit een vlijmscherp mesje dat in een plastieken omhulsel is vastgemaakt. Het mesje heeft een langwerpig, rechthoekig blad dat eindigt in een scherp, hoekig mesje van ca. 1cm en een blokvormig handvat dat in het doosje past. Bij het installeren van de noodgordelsnijder wordt het doosje opengeschroefd en legt men de autogordel in de daarvoor bedoelde uitsparing, vervolgens schroeft men het doosje met vier bolle kruiskopschroeven weer dicht. De noodgordelsnijder wordt net boven de schouder omheen de autogordel geïnstalleerd. In noodgeval trekt men het handvat van het mesje uit het doosje. Zodoende snijdt het vlijmscherpe mesje de autogordel feilloos door. Een gelijkaardig mes wordt bij ''kitesurfing'' gedragen om bij nood de lijnen door te snijden. Zie ook de noodhamer en het reddingsmes. [MOT]
Noodhaak (m.)
De noodhaak bestaat uit een ijzeren pen (ca. 15 cm) waarvan het uiteinde breder wordt en voorzien is van een oog (1) (vgl.toogijzer). Het uiteinde kan ook eindigen in een T waarop een ring is bevestigd. Een ander model gelijkt sterk op een ringschroef (2). Het voorwerp behoorde tot de standaard gordeluitrusting van de brandweerman. Indien deze laatste het gebouw langs de gewone weg niet meer kon verlaten, sloeg hij de noodhaak in een (houten) raamkozijn of een andere geschikte plaats om vervolgens via het touw, dat door de ring werd gestoken, langs de buitengevel te dalen. Zie ook brandweerbijl. [MOT] (1) Vb. Catalogus Konrad Rosenbauer: 29. (2) Vb. Catalogus Konrad Rosenbauer: 29.
Noodhamer (m.)
Een noodhamer is een klein (ca. 15-20 cm), metalen of plastic hamertje waarvan de cilindrische kop aan beide uiteinden een conisch, metalen dopje heeft of een conisch uiteinde combineert met een wigvormig. Je vindt deze hamer in veelvoud in bussen en treinen, tussen de vensters aan de wand geklemd. In geval van nood kan daarmee securit glas ingeslagen worden. Ook voor in de wagen bestaat er zo'n noodhamer. Die zit in een plastic houdertje, dat met uitschuifbare pennen aan de bekleding van de wagen vastgemaakt kan worden. Aan één uiteinde van het werktuig bevindt zich een hamerkop en aan het andere een noodgordelsnijder. Op de houder zit ook nog een fluorescerend dopje, opdat je de hamer makkelijk in het donker zou weten te vinden, met een naaldje waarmee de ruitensproeier schoongemaakt kan worden. Zie ook reddingsmes en brandweerbijl. [MOT]
Nootschaaf (v.)
De nootschaven zijn een stel van twee schaven zonder keerbeitel, waarmee een groef en een messing uitgeschaafd worden die in doorsnede kwartrond zijn. De schaaf die de groef uitschaaft, met name de moer, is vaak op een veerploeg bevestigd maar smalle moeren hebben een vaste geleider. Ze heeft meestal een verstelbare geleider, soms ook een aanslag, die de diepte bepaalt. De buk is de schaaf die de messing maakt (1). Ze heeft een kleine aanslag om de breedte te bepalen en wordt dus niet op een veerploeg bevestigd. Ze heeft geen dieptegeleider. [MOT] (1) Benaming uit VAN KEIRSBILCK 1898: 294. De moer wordt ook wijvetje (Ibid.) en creuseschaaf (DAWYNDT 1971: 134) genoemd en de buk, mannetje (VAN KEIRSBILCK 1898: 294).
Notenkraker (m.)
Handwerktuig waarmee men noten open kan breken. Vaak is het een tang met openingen van verschillende grootte zodat ze bijvoorbeeld walnoten én hazelnoten kan kraken. Soms zitten beide openingen voor de draaispil, soms zit één opening erachter en soms kan men de tang zelfs omdraaien. De ene opening zit dan aan de binnenkant en de andere zit aan de buitenkant. Soms bevindt er zich onder de spil één grote opening die, door middel van een verbindingsstuk, schuin toeloopt. De veer onderaan zorgt ervoor dat de notenkraker automatisch opent. De kaken zijn hol of getand om de noot beter vast te klemmen. De notenkraker kan ook bestaan uit een cilindrisch, houten recipiënt waar langs één zijde een grote houten schroef naar binnen gedraaid kan worden, die de noot openbreekt (1). Men kan ook noten kraken met een keukenbreektang. [MOT] (1) In Nouveau Larousse Illustré: s.v. dégoudronnoir staat een afbeelding die verdacht veel op een notenkraker gelijkt.
Oculeermes (o.)
Oculeren is een vorm van enten die snel uit te voeren is en minder aanleiding geeft tot mislukking dan de andere. Men snijdt de knop met ca. 1,5 à 2 cm bast van een goed ontwikkelde scheut en verwijdert daarna het eventueel meegenomen schilfertje hout. Het is zeer belangrijk dat de schors van de onderstammen goed loskomt bij het maken van de T-vormige snede hetzij op 15 cm boven de grond voor laagstam fruit- en sierbomen, hetzij op 40 cm vanaf de grond bij tussenstammen. Bij struikrozen gebeurt de insnijding op de wortelhals. Het oculeren gebeurt met een vlijmscherp oculeermes. Zijn blad is zo'n 5 cm lang en heeft aan het uiteinde van de rug een uitsteeksel om de bast bij het enten op te lichten. Bij andere modellen eindigt het hecht in een klein metalen, benen, ivoren of houten (1) spatel voor hetzelfde doeleinde. Net zoals het entmes is het lemmet vaak opvouwbaar in het hecht. Speciaal bij de wijnbouw wordt gebruik gemaakt van een ent-oculeersnijder die stevig wordt vastgeschroefd op...
Oefendolk (m.)
De oefendolk werd door het Belgische leger gebruikt bij de opleiding van militairen tijdens het man-tegen-mangevecht. Aan de binnenkant van het hecht is een behuizing voorzien, waarin een veer is gemonteerd waaraan een metalen blad is bevestigd. Dit blad is langwerpig en rechthoekig met afgeronde zijden, of het gaat om een ronde stang. In beide gevallen eindigt het "lemmet" in een bol van rubber of staal met een diameter van ca. 2,5 cm. Bij druk op de bol schuift het lemmet in het hecht. Bij het loslaten van de druk springt het lemmet weer voorwaarts. Het hecht is uit hout of metaal vervaardigd. De oefendolk is voorzien van een stootplaat. Verwar de oefendolk niet met het bolstrijkijzer (hand) van de strijkster, noch met de bollikker van de schoenmaker. [MOT]
Oestermesje (o.)
Oesters hebben sterke sluitspieren; bij het koken gaat de schelp open. Om levende schelpdieren te openen, gebruikt men een oestermesje. Dat heeft een kort (ca. 5-7 cm), stevig, puntig of afgerond blad en een houten of plastieken hecht. Vaak is er loodrecht tussen lemmet en hecht een stootplaatje. Men steekt de punt van het mes in het scharnier (1) van het schelpdier zodat die breekt en al wringend snijdt men de sluitspier door. Het stootplaatje beschermt tegen de scherpe randen van de schelp. Wanneer de bovenschelp verwijderd is, duwt men het mes onder het oestervlees en snijdt het los. Het wordt geserveerd met al het vocht in de onderschelp. Vandaag wordt het oestermesje ook verkocht als een soort stopmes om bij beschadigde glas-in-loodramen, de glasscherven te verwijderen. Zie ook mosselmes, oesteropener en oestervorkje. [MOT] (1) Het openen van de oesters langs de dunne rand gaat moeilijk, het beschadigt de schelp en mengt zijn scherven in het vlees. (CHANCRIN, E. & FAIDEAU, F.: s.v....
Oesteropener (m.)
Oesters hebben sterke sluitspieren; bij het koken gaat de schelp open. Om levende oesters te openen, gebruikt men een oestermesje of een oesteropener. De laatste heeft een hefboom met een driehoekig spits uitsteeksel, die bevestigd is aan een rechthoekige (ca. 15-50 cm bij 13-25 cm) plank of plaat. Op deze plank is er een halfrond opstaand metalen randje waartegen de oester gelegd wordt. Men beweegt de hefboom horizontaal naar de oester toe en het spits uitsteeksel zal in de schelp binnendringen en deze openen. Een ander model bestaat uit een plastic lapje – bevestigd rond hand en pols – waarmee je de oester in de hand neemt. Het is voorzien van een ring (1) waar het haakje van het oestermesje in past. Zo heb je een hefboom om de punt van het mes gemakkelijk in het scharnier van de oester te steken terwijl je hand beschermd is. Zie ook zakmes. [MOT] (1) De ring zit links bij linkshandigen of rechts bij rechtshandigen.
Oestervorkje (o.)
Klein (ca. 12-13 cm lang) vorkje met drie scherpe, korte (ca. 2-3 cm) tanden waarmee men oesters uit hun schelp kan halen. De tanden zijn recht of lichtjes naar binnen gebogen; meestal heeft één tand aan de buitenzijde een snede om de oester los te snijden. Het oestervorkje kan ook aan het andere uiteinde voorzien zijn van een mesje. [MOT]
Oliesteen (m.)/Watersteen (m.)
Scherp gereedschap kan op een oliesteen of een watersteen geslepen worden. Beide kunnen van natuur- of van kunststeen (1) zijn. De oliesteen is op het eerste zicht niet te onderscheiden van de watersteen. Oliesteen wordt tijdens het gebruik steeds geolied; watersteen wordt gebruikt met water, kunstwatersteen moet zelfs 10-20 minuten onder water gedompeld worden (2) voor men hem gebruikt. Water of olie, beide een smeermiddel, verwijdert de afgesleten deeltjes en bewaart het schurend effect van de steen. Om het breken te voorkomen en om de steen te kunnen bevestigen, ligt hij vaak in een houten houder, al dan niet met deksel (3). Door middel van twee of drie licht uitstekende nageltjes wordt het geheel op de werkbank stevig op zijn plaats gehouden; dit kan soms ook door aan de onderzijde een lederen strip aan beide uiteinden vast te lijmen (4). Soms is de oliesteen/watersteen gecombineerd met een wetleer. De Japanse watersteen wordt vaak in een ceder of vurenhouten houder geplaatst omdat...
Omboekhamer (m.)
Volledig metalen schoenmakerswerktuig (min. 13 cm lang) met een gezwollen, cilindrisch middenstuk; één uiteinde is cirkelvormig, het andere wigvormig. Het middenstuk fungeert als handvat. De omboekhamer wordt gebruikt om naden te effenen, door met het éne uiteinde te tikken en met het andere te wrijven, en om plooien glad te slaan bij het leesten. Zie ook robber. [MOT]
Omslagboor (v.)
De omslagboor bestaat uit een metalen of houten booromslag en een boorijzer (zie glossarium). Ze wordt bij het bewerken van hout vaak aangewend om betrekkelijk kleine en ondiepe gaten te boren (1). Voor bijzondere doeleinden worden uitzonderlijk lange booromslagen gebruikt. Het boorijzer wordt op verschillende wijzen in de houder bevestigd. In houten booromslagen werden vaak boorijzers met kuiken gebruikt, d.i. een houten blokje waarin het boorijzer vast steekt (2); een kuiken past doorgaans maar in één bepaalde omslag. De metalen omslagboren hebben al dan niet een palrad zodat het boorijzer eventueel slechts in een richting meedraait. Het uiteinde waarop druk uitgeoefend wordt, is doorgaans een los stuk hout, druif genoemd; het kan ook in een punt eindigen dat past in een gat van een borstplaat die door middel van een riem op de borst van de gebruiker bevestigd is. In plaats van de houten druif zijn er ook ijzeren licht holrond platen en paddenstoelvormige; ze worden hoofdzakelijk door...
Omsnijschaaf (v.)
De kim van een ton, d.i. het gedeelte tussen het uiteinde van de duigen en de kroos, wordt schuin afgekapt met een dissel. Ze enkel met dat laatste werktuig schoon effen houwen is echter moeilijk. Daarom gebruiken sommige kuipers een bijzondere schaaf die ze volkomen glad schaaft. De omsnijschaaf is ca. 15 cm lang en heeft soms een keerbeitel. Ze is in de lengte gebogen. In de breedte is ze het eveneens, maar zeer weinig. Ze verschilt van de kuipersboogschaaf door het feit dat de zool schuin staat tegenover de zijkanten. Ze is soms van een brede aanslag voorzien (1). [MOT] (1) Tech-term: afb. 9.32.
Omzetschop (v.)
Houten, hoofdzakelijk monoxiele, schop (ca. 100-140 cm lang) met ondiep holrond blad om het kiemende graan of mout  - dat op de moutvloer of op de eestvloer wordt uitgespreid - om te zetten, d.i. de lagen keren, dooreenwerken en verplaatsen. Te onderscheiden van graanschop. [MOT]
Onderkapper (m.)
Werktuig waarbij hecht, al dan niet uit metaal, en gutsvormig werkend deel meestal een hoek van 90° vormen. Er bestaan ook modellen met in plaats van het hecht een tweede gutsvormig werkend deel van verschillende breedte of waarvan een uiteinde vervangen is door een nietenkapper. Bij het beslaan van een paard gebruikt de hoefsmid de onderkapper om een stukje hoorn uit de wand, vlak onder de omgebogen en afgeknipte nagels, te kappen om te voorkomen dat de niet (dit is het uiteinde van de nagel) na het omnieten (zie hoeftang), buiten de wand zal steken. Het omslaan of omnieten gebeurt om het vastzitten van de nagel te bevorderen. "Bij gevoelige voeten wordt gebruik gemaakt van de nietentang; dit is een zeer nuttig werktuig, waarbij men voor het omnieten den hamer kan missen. Elk militair hoefsmid moet dan ook voorzien zijn van een nietentang en is verplicht deze bij gevoelige voeten aan te wenden" (1). [MOT] (1) KROON & GALLANDAT HUET: 164.