ID-DOC: algemeen zoeken

Hieronder kan u een algemeen trefwoord invoeren en een algemene zoekactie doen. 

Geef ons een seintje als je problemen ondervindt met deze pagina via info@mot.be.

Zoek naar: werktuig


Zoekresultaten 51 - 100 1,360 resultaten gevonden
Bakkersmesje (o.)
Mesje dat gebruikt wordt om brood in te snijden voor het de oven ingaat, opdat de bovenzijde van het gebakken brood inkepingen zal vertonen. Het heeft een langwerpig (ca. 4 cm lang; ca. 2 cm breed) blad dat aan de twee lange zijden een gebogen snede heeft, en waaraan in het midden een plastic steel bevestigd is. Het mesje kan na gebruik in een plastic schede gestoken worden. [MOT]
Bankhamer (m.)
Hamer van verschillende vormen waarvan sommige modellen sterk op een schrijnwerkershamer gelijken. De pen, die zowel haaks op als in hetzelfde vlak als de steel kan liggen (1), is wigvormig of is vervangen door een bol (2). Het werktuig weegt tussen 100 en 1300 gr (3). De bankwerker, maar ook de smid, de autohersteller en zelfs de schrijnwerker gebruiken de bankhamer voor allerhande werk. De edelsmid gebruikt een bankhamer met bolle pen om, bij z.g. parketwerk (4), het inlegmetaal op zijn plaats te kloppen. Te onderscheiden van de smeedhamer die zwaarder is. Zie ook haarspit. [MOT] (1) Ook wel penbankhamers genoemd. (2) Ook bolbankhamer genoemd. (3) Door een foute vertaling van de Engelse benaming "engineer's hammer" worden lichte (ca. 100-375 gr) bankhamers ook wel ingenieurshamers genoemd. (4) Techniek waarbij men vormpjes van verschillende metalen inlegt in een nauw aaneensluitend "lapjespatroon".
Appel-/aardappelschilmachine (hand) (m.)
Keukentoestel dat op de rand van een tafel of aanrecht geklemd wordt en waarmee appelen en aardappelen geschild worden. Het heeft een schroefvormige as met een speervormig uiteinde, die met een draaizwengel in beweging wordt gebracht. Het mesje, dat de vorm van een vingernagel heeft, is bevestigd aan een verende arm. Men prikt een (aard)appel op de speervormige punt van de as, men draait aan de zwengel en de (aard)appel beweegt zich naar het mesje toe. Wanneer dat mesje de draaiende (aard)appel raakt, beweegt het er vervolgens volledig omheen en wordt de schil er in één keer afgehaald. Wanneer men de hendel bovenaan het apparaat ontspant, kan het mesje terug in de beginpositie gebracht worden. Voor aardappelen en sommige groeten maakte de Franse fabrikant Jean Mantelet, een ander model dat bestaat uit een afsluitbaar recipiënt (diam. ca. 25 cm) met gegolfde ruwe binnenzijde en een rubberen noppenbodem. Het werkend deel is aan het deksel bevestigd en wordt door een zwengel aangedreven. Het bestaat uit een kruis...
Bandhaak (wiel) (m.)
De bandhaak is een metalen (1) hefboom om de band op de velgen van een wiel te trekken. Het is een rechte staaf met losse haak (2), waarvan de afmetingen (0,50-2 m) verschillen naargelang van de grootte van het wiel (kruiwagen, wagen enz.). De haak kan door middel van een ring op de staaf glijden (3) of aan de staaf bevestigd zijn door een beugel of een spil. Hij kan ook door de staaf steken (4) of erop bevestigd zijn door een verstelbare bout. Soms wordt een dubbele haak gebruikt waardoor de staaf gestoken wordt. De gloeiende band wordt op de velgen gedragen, de uiteinden van twee of drie bandhaken onder de velgen gestoken en de haken op de band geplaatst. Door het naar beneden drukken van de hefbomen, wordt de band op de velgen getrokken terwijl de vakman er met een zware hamer op slaat. Het gaat hier om een smidswerktuig maar de wagenmaker had meestal ook bandhaken voor herstellingen waarvoor de smid niet nodig was. De heier gebruikt een bandhaak om de beslagring van de heipaal te verwijderen wanneer...
Bandenlichter
Fiche in opbouw.  De bandenlichter (1) is een metalen staaf met een gebogen uiteinde om een buitenband van een velg van een auto of fiets af te nemen of erop te leggen. Voor deze handeling worden doorgaans twee of meer exemplaren simultaan op verschillende plaatsen rond de velg gestoken. Een kleine knik aan het uiteinde van het werkend deel kan dienen om de bandenlichter achter een spaak vast te zetten. De metalen bandenlichter heeft een afgeplat uiteinde, soms met profiel om meer grip aan de handen te bieden. Modellen voor fietswielen zijn kleiner, tegenwoordig soms van plastic, en kunnen gecombineerd zijn met een alligatorbeksleutel. [MOT] (1) De term 'bandenlichter' kan volgens W.N.T. (s.v. band) ook duiden op een werktuig waarmee de heier een heipaal ontdoet van een heiband.
Banddraaghaak (m.)
De smid of de wagenmaker gebruikt de banddraaghaak om de gloeiende ijzeren (wiel)band uit het vuur te halen om op de velgen te leggen. Nadien wordt de band met de voorhamer en de bandhaak (wiel) op de velgen van een wiel getrokken. Die haak wordt ook gebruikt door de molenbouwer wanneer hij de molensteen met ijzeren hoepels beslaat. De banddraaghaak bestaat uit een lange ijzeren stang (ca. 80-140 cm) met een U-vormig gebogen uiteinde. Hij kan ook voorzien zijn van twee licht naar binnen gebogen tanden die haaks op de steel staan (1). De wielband wordt bovenaan gevat tussen het uiteinde van het werktuig en zit, zodra men de banddraaghaak optilt, door wrijving hiertussen geklemd. Kleinere wielbanden worden met de smeedtang uit het vuur gehaald. Sommige modellen gelijken sterk op de buighaak. [MOT] (1) Bv. SALAMAN 1975: 516.
Aftrekker (m.)
Handwerktuig doorgaans bestaande uit een houten plank die met een ijzeren plaat is beslagen en waarop, haaks, een lange steel is bevestigd. Het wordt door de steenbakker gebruikt om het droogveld te effenen en te zuiveren of om het gedroogde rivierzand van de zandhoop bijeen te brengen (1). Een combinatie aftrekker en hark (zie zandhark) bestaat eveneens. [EMABB] (1) COOPMAN: s.v. zandkruier, vermeldt dat de aftrekker om het zand bijeen te brengen iets groter is dan het werktuig om het droogveld te effenen.
Beerlepel (m.)
Grote lepel met meestal een halfbolvormig (gegalvaniseerd) ijzeren schepblad (diam. ca. 25-30 cm) bevestigd aan een lange (ca. 120-140 cm) houten steel. Met de beerlepel wordt de gier of de beer uit de beerkuip geschept en verspreid over voornamelijk weiland. Soms wordt hiervoor ook een emmer of een oude klomp (1), vastgespijkerd aan een steel, gebruikt. Te onderscheiden van de stokemmer waarmee de beer uit de beerput in de beerkuip wordt geschept. Een gelijkaardige lepel, maar dan van koper en met een lange dille, werd in Duitsland in plaats van de blekersschop gebruikt (2). [MOT] (1) VAN DAM: 33 spreekt dan van een beerklomp. (2) ''Die grosse Wäsche'': 161.
Aardappelrooivork (v.)
Aardappelen kan men rooien met een tuinspade, een hak, een aardappelrooihaak of een aardappelrooivork. Dat laatste heeft 3 à 4 brede en platte of, in doorsnede, driehoekige tanden met puntige uiteinden (ca. 20-30 cm lang), die met een dille bevestigd zijn aan een houten T- of D-steel (ca. 1 m). Om aardappelen te scheppen, gebruikt men een aardappelschepvork, waarvan de tanden veel dichter bij elkaar staan en eindigen in bolletjes om de aardappelen niet te beschadigen. Te onderscheiden van de spitgreep. Zie ook mestvork. [MOT]
Beertrechter (m.)
Bij het overscheppen of het pompen van beer naar een beerkuip, maakt de landbouwer gebruik van een beertrechter om verlies tegen te gaan. De beertrechter is van houten duigen gemaakt, behalve de bodem die uit één stuk hout bestaat en de buis (diam. ca. 5 cm) die van ijzer is. Die zorgt ervoor dat de beer veilig in de beerton geraakt. Soms is het geheel volledig uit metaal vervaardigd. [MOT]
Behangersmes (o.)
Mes met een lang (ca. 30 cm), spatelvormig blad met een in doorsnede rechthoekige snede, bevestigd aan een recht hecht. Het wordt gebruikt om ingelijmd behang langs de rand van de plaktafel van de zelfkant te ontdoen. Voor dit doel werd op de lange zijkant van de tafel een dunne metalen strip aangebracht. Zie ook het behangmesje en het behangsnijwieltje. [MOT]
Beerroerder (m.)
Meestal zelfgemaakt werktuig om de beer om te roeren alvorens deze met de stokemmer uit de beerput te scheppen. De beerroerder kan bestaan uit een lange houten steel met aan het uiteinde een dwars geplaatste plank (ca. 40-100 cm bij 15-20 cm) (1), dikwijls versterkt met twee steunlatten of leren riemen. De lengte van de steel is afhankelijk van de diepte van de beerput. Een ander model bestaat uit een gebogen metalen blad met een lange dille haaks op het blad. Twee steunen verbinden het uiteinde van het blad met het uiteinde van de dille waarin een houten steel steekt (2). Het houten model is te onderscheiden van de plonsstok van de visser waarmee men de vissen in netten en uit de modder jaagt. [MOT] (1) VAN LEUVEN: 40. (2) Uitzonderlijk is de beerroerder helemaal van metaal (DEVLIEGHER: 45).
Belboor (v.)
Dit is een fretboor met ca. 40 cm lang boorijzer om deurkozijnen te doorboren wanneer er een elektrische draad doorgestoken moet worden. Ze is bruikbaar in relatief licht materiaal zoals pleisterwerk en hout van deurkozijnen, plafonds, wanden en vloeren. Vooral in de periode van elektrificatie was deze boor sterk verspreid, voor de installatie in bestaande gebouwen van een telefoon, een deurbel of voor interne bellen voor personeel of bezoekers. [MOT]
Bekkenmeter (m.)
Voor de bevalling meet de arts de breedte van het bekken in de onderbuik met een specifieke diktepasser, de bekkenmeter. Men onderzoekt zo of het kind door het bekken zal kunnen. Wanneer het bekken te smal is, weet men op voorhand dat het kind met een keizersnede zal geboren worden. De kaken van de bekkenmeter zijn gekruist, zodat de meter niet te breed is, wanneer men deze via de vagina aanbrengt. De armen lopen uit op twee afgeronde plaatjes. Op één van de armen is een meetlat gemonteerd, die achter een wijzertje op de andere arm zit. Wanneer men de meter opent, duidt het wijzertje op de meetlat aan hoe groot de bekkenopening is in centimeter (max. 14 cm). [MOT]
Behangmesje (o.)
Met het behangmesje kan men zoals met een behangsnijwieltje tijdens het aanbrengen van behang gemakkelijk langs plint en plafond, langs deur- en raamkozijnen, rond schakelaars e.d. snijden. Hecht en houder van dit handwerktuig bestaan uit één geheel. In de houder (4,5 cm bij 2 cm) wordt een vervangbaar scheermesje geklemd met behulp van één of meerdere metalen plaatjes en een schroef. Het hecht is van hout, aluminium of plastic. Zie ook behangersmes. [MOT]
Bandspreider (m.)
De garagehouder gebruikt de bandspreider om de binnenzijde van de buitenband na te kijken. Dit is nodig na elke reparatie aan de binnenband, aangezien het heel goed mogelijk is dat er nog scherpe delen door de buitenband steken. Ook breuken in de canvaslagen kunnen worden vastgesteld. Als de band niet te stug is, kan men hem met de handen uiteen te buigen. Bij grotere banden is een bandspreider noodzakelijk. Met de stelschroef is het mogelijk de bandspreider op elke stand vast te stellen. [MOT]
Ananasverdeler (m.)
Keukenwerktuig waarmee men een ananas tegelijk van de harde kern kan ontdoen én in partjes kan verdelen. In een cirkelvormig frame zitten ca. acht messen als spaken in een wiel (ca. 10 cm doorsnede), met de boor als naaf. Het werktuig is zeer vergelijkbaar aan de appelverdeler. Men zet de ananasverdeler boven op een stuk geschilde ananas en duwt hem naar beneden. De ananasverdeler is te onderscheiden van de schijvensnijder (1). [MOT] (1) FENNEMA: 234
Beitel, schuine (m.)
Beitel waarvan de vouw schuin staat op de as van het werktuig en niet loodrecht zoals bij de gewone beitel. Met de schuine beitel kan gemakkelijk in de hoeken gewerkt worden. Vooral de schrijnwerker en de houtsnijder gebruiken deze betrekkelijk zeldzame beitel. Het werktuig is te onderscheiden van de gladbeitel die twee vouwen heeft. [MOT]
Bezem voor vislijm (m.)
De bezem voor vislijm, bestaande uit een rechte steel (ca. 80-100 cm), gestoken in een bundel van berkentakjes (ca. 35 cm lang), wordt gebruikt bij het bereiden van vislijm. Dit is “een soort van lijm die uit samengerolde zwemblazen, inz. van steur, bestaat en in den handel onder de vorm van geel-witte, doorschijnende, reuk- en smaaklooze blaadjes, in warm water oplosbaar en bij afkoeling eene gelei vormend, voorkomt.” (1) De vislijm wordt als bierbreedsel of klaringmiddel gebruikt bij het klaren van het bier. D.i. het zuiveren van de erin zwevende vaste deeltjes om het helder te maken (2). “De vislijm wordt in kleine stukjes gesneden of op een aambeeld gebroken, en 12 uur in koud water, dat men 1 à 2 maal ververst, geweekt. Als de lijm zacht is geworden wordt hij tussen de handen gekneed tot men een homogeen deeg bekomt. Dat wordt opgelost in water met wijnsteenzuur (0,5 gram per gram lijm) en verhardt tot een gelatineachtige massa die men snel met de bezem voor vislijm klopt om ze op te lossen. Men zeeft de...
Bietenkopschoffel (v.)
Dit landbouwwerktuig, gelijkend op een schoffel, is bedoeld om de nog in de grond staande suikerbiet van loof en kop te ontdoen. De bietenkopschoffel bestaat uit een metalen, driehoekig of rechthoekig blad (ca. 20-25 cm) met beugel, dat met een hoek van ca. 150° op een dille is gelast. In de dille past een rechte steel van ongeveer één meter lengte. Soms is er een tweede beugel (ca. 28 cm breed) (1) voorzien of twee tanden, die belet(ten) dat de bietenkop van de schoffel glijdt. Het afsteken en verder gooien van het loof gebeuren in één beweging. Voor hetzelfde doel wordt ook het bietenhakmes gebruikt, of de bietenkopper waarmee men mechanisch de bietenkoppen afsnijdt. [MOT] (1) Bijv. ELOY: 142.
Bietenrooivork (v.)
Een hulpmiddel bij het rooien van suikerbieten. Het heeft twee korte (ca. 15 cm), zware tanden die in het midden uit elkaar gebogen zijn - de afstand tussen de tanden is ca. 5 cm (vgl. cichoreirooivork) - en die door middel van een dille aan een korte T- of D-steel of aan een lange rechte steel bevestigd zijn. Het kort werktuig wordt met één hand in de grond gestoken en dan achterovergedrukt terwijl men met de andere aan het loof trekt. In zware grond gebruikt men de bietenrooivork met een lange steel. Op het ijzer is dan een horizontale voetsteun aangebracht en het werktuig wordt zoals een bietenrooispade in de grond gestoken; ook hier wordt de vork achterovergedrukt. De bietenschepvork is een totaal ander werktuig. Zie ook bietenrooitang en bietenrooihaak. [MOT]
Alligatorbeksleutel (m.)
Een bijzonder type van steeksleutel is de alligatorbeksleutel die op alle maten van vierkante moeren of op buizen past. De V-vormige bek is meestal langs één zijde getand. De sleutel wordt stevig op het werkstuk geplaatst en naar de gladde bek toe gedraaid, zodat de getande zijde het steeds vaster klemt. De alligatorbeksleutel kan enkel of dubbel zijn en is soms gecombineerd met een verstelbare moersleutel, een bandenlichter of een draadsnijtap (voor metaal). [MOT]
Bietenhakmes (o.)
Met het bietenhakmes wordt van de suikerbiet het loof en de kop afgesneden (1). Het kan een groot mes zijn met een bol gebogen lemmet en een recht hecht, zoals bijvoorbeeld een broodmes of een stuk van het blad van een zeis waarvan de punt is afgebroken (2). Bij een ander model is het blad trapeziumvormig en de snede recht. Voor hetzelfde doel gebruikt men ook wel de bietenkopschoffel of de mechanische bietenkopper. [MOT] (1) Volgens V.A.W.P.: 1.360 zouden er voor dat doel ook werktuigen bestaan in de vorm van een groentehakmes. (2) Bv. JEWELL: 15.
Bietenschepvork (v.)
Na het rooien (zie bietenrooispade, bietenrooivork, bietenrooitang en bietenrooihaak), schept men de bieten op met een bietenschepvork. De bietenschepvork heeft 5 à 6 gebogen tanden, met een tussenafstand van ca. 5-6 cm over een breedte van 25-35 cm, die op de uiteinden voorzien zijn van knoppen om de bieten tijdens het scheppen minder te beschadigen. Meestal is het blad door middel van een dille bevestigd aan een houten T- of D-steel (ca. 100 cm). Te onderscheiden van de aardappelschepvork die meer tanden (ca. 8-12) heeft. [MOT]
Beroker (m.)
De imker gebruikt een beroker om rook in het vlieggat van bijenkorf of -kast te blazen, tijdens het jagen, om de bijen van de raten te verwijderen wanneer men de stand van het broed wil controleren of om een andere reden wil dat de bijen een bepaalde plaats vrijmaken. Het is een kleine blaasbalg waaraan een ijzeren huls bevestigd is die aan één kant een gat heeft waar de rook uit kan. Men kan er oude lappen, tabak, droog mos of andere dingen die blijven smeulen, in stoken. Wanneer men de rook wil uitblazen, doet men een paar slagen met de blaasbalg. [MOT]
Bietenrooitang (v.)
De landbouwer trekt de bieten uit met een bietenrooivork of bietenrooispade. Wanneer de grond echter zeer vochtig is, zijn deze handwerktuigen van weinig nut. Men gebruikt dan een bietenrooitang, die men met beide handen vasthoudt. Er bestaat een model met bijkomende houten hefboom. [MOT]
Beslagstrijker (m.)
Licht (ca. 50 gr), houten keukengereedschap dat een blad (ca. 20-24 cm lang) met een rechte onderzijde heeft dat haaks in een rechte steel bevestigd is. Hij wordt o.m. in Bretagne (Frankrijk) gebruikt om beslag uit te strijken op een bakplaat om pannenkoeken te bakken. [MOT]
Bijenraamheffer (m.)
In de bijenkast kan propolis zich tussen de sponning van de ramen en de kast vasthechten, wat het oplichten van de ramen bemoeilijkt. Met de bijenraamheffer worden de vastzittende ramen lichtjes losgewrikt en opgelicht door het werktuig onder de toplat van het raam te schuiven en daarna als hefboom te gebruiken. Daarna kan de imker met zijn handen of met behulp van de tang voor bijenramen de ramen verder optillen. Het gewoon model bestaat uit een roestvrijstalen platte haak waarvan de holle zijde al dan niet is geribt. Een uitstulping – gebruikt als steunpunt – is aan de andere zijde van de haak voorzien. Dit model kan geheel van metaal (1) zijn of voorzien zijn van een handvat in hout of plastic. Veelal is de bijenraamheffer gecombineerd met een schraapbeitel, soms ook met een tang voor bijenramen. [MOT] (1) Zie een model in aluminium (MUSSCHE: 23).
Bezem (m.)
In huis, op straat, in de stal en op het erf wordt de bezem gebruikt om de vloer schoon te vegen. In mindere mate wordt met de bezem het graan of hooi in de graanschuur of hooizolder bijeen gekeerd (1) of het graan, na het dorsen met de vlegel, verzameld (2). Ook op oorlogsschepen wordt het dek schoon gehouden met een bezem. De bezem bestaat uit een rechte of licht gebogen (essenhouten) steel (ca. 80-100 cm), gestoken in een (ronde) bundel of bundels van dun buigzaam rijshout (ca. 70 cm) - zoals berk, beuk, wilg, brem, enz. - en samengebonden met een wiepband, een reep gekloofde wilg of hazelaar, een stuk touw of ijzerdraad. Vandaag worden er ook van plastic gemaakt. "Twijgen van berk, heide, brem; pluimen van sorghum (3), riet, blauw parelgras en stengels van biezen, esparto(gras), enz. zijn de meest gebruikte materialen bij het vervaardigen van bezems. ... Om de stallen en de hoenderhoven schoon te maken maakt men gebruik van de bezem van berketakjes. Deze van hulst zijn het meest geschikt om - in het voorjaar...
Bijenborstel (m.)
Nadat de bijenkast met de beroker werd berookt worden de ramen eruit gehaald (zie tang voor bijenramen) en worden de bijen met een natgemaakte (1) bijenborstel (2) uit de raten verwijderd. Het werktuig wordt ook gebruikt om een klomp op elkaar zittende bijen (na het zwermen) in een korf te vegen. De bijenborstel (ca. 30-35 cm) heeft een smal (ca. 1,5 cm) houten borstellichaam voorzien van één rij niet doorboorde gaten waarin fijn en soepele haarbundels (ca. 0,5 cm) uit witte zijde (3), paardenhaar of nylon steken. Meestal is de kop van het borstellichaam afgeschuind en voorzien van nog 1 à 2 haarbundels. Borstellichaam en steel (ca. 13-15 cm) liggen in elkaars verlengde en uit een stuk gemaakt. “Om de bijen van een raat te borstelen neemt men de bijenborstel in de linkerhand, in loodrechte richting en men borstelt zachtjes de bijen van boven naar onder af, teneinde ze niet tot steken te prikkelen. Men zorgt ervoor dat de haren van de borstel omhoog en de rug een weinig naar de onderkant der raat gekeerd is. In...
Bladhark (m.)
Waaiervormige hark die wordt gebruikt voor het opharken van bladeren op gazons en paden. Het ca. 20-60 cm brede, al dan niet verstelbaar, werkend deel van een bladhark is uit ijzer, bamboe of plastic en heeft 10 à 30 meestal verende, platte, op het einde gebogen tanden (ca. 30 cm). Er bestaan ook bladharken met ronde tanden (1) die tevens het gazon helpen verluchten (zie gazonbeluchter (roller)) en mos eruit trekken. Op het blad is meestal een dwarsverbinding voorzien om te voorkomen dat de tanden in elkaar komen of breken. De houten steel (ca. 100-140 cm) steekt in een dille. Zie ook gazonhark. [MOT] (1) Ook draadhark genoemd (LOGAN: 257). Volgens DAILLY: 36 is een model gemaakt met spaken van een fiets beter.
Blaasbalg (haard) (m.)
Werktuig dat bestaat uit twee houten plankjes (ca. 20-40 cm lang; ca. 20-30 cm breed) - die versierd kunnen zijn - met aan één korte zijde een handvat, en die verbonden zijn door een harmonicagewijs geplooid stuk leder. Aan de andere korte zijde is er een buisje. In één tabletje zijn er één of meerdere gaatjes waaronder een stukje leder als klepje fungeert wanneer er bij het openen van de blaasbalg lucht binnenkomt. Bij het sluiten van de blaasbalg wordt de lucht samengeperst en komt ze er langs het buisje uit. Met de blaasbalg wordt door aanvoer van lucht het vuur van de haard aangewakkerd. De smid gebruikt een grote, vaste blaasbalg die door middel van een trekmechanisme met de hand of met de voet wordt bediend. Zie ook blaaspijp (huisraad). [MOT]
Bikhamer (m.)
De bikhamer is een ijzeren hamer (ca. 400-500 gr) met 2 wigvormige pennen, waarvan zich één haaks op het vlak van de steel (ca. 25-35 cm) en één in hetzelfde vlak als dat van de steel bevindt. Sommige modellen hebben op de kaak van de kop een bijkomende dunne pen (1). Andere modellen zijn voorzien van een borsteltje (2). De bikhamer wordt door de ketelmaker gebruikt voor het verwijderen van ketelsteen. Ook de lasser gebruikt de bikhamer i.p.v. de lasbikhamer. [MOT] (1) Bv. ''Tech-term'': 1.13. (2) Bv. BAIRD & COMERFORD: 69.
Blaaspijp (glasblazer) (v.)
Lange (ca. 1,30-2 m), ijzeren buis (doorsnede opening is ca. 1-2 cm) met één breder uitlopend uiteinde - het glasstuk - en één uiteinde waar soms een houten omhulsel rond zit - het mondstuk. De glasblazer steekt de blaaspijp in de smeltkroes en neemt een hoeveelheid gesmolten brij op. Hij blaast zacht en voortdurend in de pijp; de brij wordt een peervormig blaasje dat steeds verder uitzet en dunnere wanden krijgt. Ondertussen draait de glasblazer de pijp rond. Wanneer het de gewenste vorm heeft, wordt het glas van de pijp afgeknipt. Zie ook blaaspijp (huisraad). [MOT]
Bindhout (o.)
Hulpmiddel om grote bundels tijdelijk snel te binden die gebruikt worden als veevoeder, of het hooi bij elkaar te houden bij het laden op de hooiwagen of een slee (1). Het bindhout is een houten blokje (ca. 15 cm) met twee gaten, dat aan één zijde op een punt eindigt. Het einde van een touw wordt door het gat, dat het kortste bij het brede uiteinde ligt, gestoken en geknoopt zodat het er niet door kan glijden. Nadat het touw rond de bundel is gedaan steekt men het andere uiteinde door het tweede gat, spant men aan en draait men een rondslag rond de punt van het bindhout. Door de wrijving komt het touw niet los. [MOT] (1) Bv. LOREZ: 6.
Blekijzer (o.)
Het blekijzer is een handwerktuig om de eiken (Quercus) van schors en bast te ontdoen (1) om er run van te maken. Niet zelden wordt een uiteinde van een tamelijk dik been van ca. 20 cm afgeschuind (2); het is dikwijls een paardenscheenbeen (3). Het kan ook om een stuk hout van 25-30 cm gaan; een uiteinde wordt afgeschuind en de vouw wordt met een ijzeren plaat beslagen. Het ander uiteinde is recht of knopvormig, soms T-vormig (4). Het blekijzer kan tenslotte bestaan uit een half- of cirkelvormig betrekkelijk dik metalen blad, ca. 3-4cm breed, op een ca. 10 cm lange dille gesmeed (5); in de dille steekt een houten steel van ca. 20-30 cm. In alle gevallen steekt er aan het uiteinde tegenover de vouw of het ijzer meestal een zijdelings mesje van 1-4 cm of in de verlenging van de steel een haakvormig mesje (6). Voor dikke bomen wordt een lang blekijzer (60-70 cm) zonder mesje gebruikt (7). Met een hakmes (hout) wordt de schors horizontaal rond de boom doorgehakt; met het mesje worden schors en bast van boven tot...
Beslagbijl (v.)
De beslagbijl dient tot het beslaan van stammen en zware stukken hout. Ze wordt ook soms aangewend om een boom te schillen. Deze bijl weegt ca. 1,5-3,5 kg en is gekenmerkt door een breed blad (tot 40 cm) met één vouw en dikwijls een lange dille. De steel is 25-40 cm lang en wordt met één of beide handen gevat. De stam wordt eerst gesmet (zie smetlijn) om de te bekomen vorm aan te duiden. Indien weinig hout verwijderd moet worden, gaat de timmerman aanstonds te werk met de beslagbijl; hij staat naast de stam en hakt dus in de richting van de vezels. Wanneer het spint te dik is, hakt hij er kepen in met de aks (1) tot ca. 0,5-1 cm van de lijn; de afstand tussen de kepen (90-180 cm)(2) hangt van de houtsoort af en ook van het stuk (rechte vezels of niet). Het hout tussen de kepen wordt dan weggehakt met de aks. Het ruw vlak wordt tot tegen de lijn met de beslagbijl effen gehouwen. De beslagbijl is hét werktuig van de (scheeps)timmerman (3). Het werktuig is te onderscheiden van de timmermansbijl. [MOT] (1) Volgens...
Bilhamer (m.)
Bij het onderhoud of de restauratie van de maalstenen, gebruikt de molenaar of molenbouwer een bilhamer (1) om te billen, de maalsteen scherpen door groeven te houwen om het malen te vergemakkelijken. De kerven in een maalsteen uit natuursteen vormen vaak een soort tekening met schuine, radiale groeven, die door de wrijving tussen beide stenen uitslijten en dus opnieuw uitgehamerd dienen te worden (2). De kop loopt steeds aan beide zijden naar onderen uit tot een scherpe pen, uitzonderlijk in de vorm van een omgekeerde piramide met brede punt. Hij is vrij zwaar in verhouding tot zijn omvang, de uiteinden zijn van zeer hard staal vervaardigd. Er zijn twee hoofdmodellen te onderscheiden. Bij het eerste steekt een houten steel (ca. 20-30 cm lang) in het oog van een lange, smalle symmetrische kop (ca. 12-28 cm lang). Het andere heeft een langer hecht met breder uiteinde en een rechthoekig gat, een uitsparing in het hout, vaak versterkt met ijzeren beslag, waarin een verwisselbare kop wordt vastgezet met een wig. De...
Blesbijltje (o.)
Bijltje met hamer - te onderscheiden van de stempelhamer (houthakker) - waarop de stempel van de eigenaar van het bos of van de houthandelaar staat. Vooral de boswachter gebruikt dit handwerktuig om bomen te merken (1). Op de voet of op ca. 1,20 m wordt een stuk bast met het bijltje weggehakt en op de witte plek wordt de stempel geslagen. Gevelde bomen worden op de doorsnede gemerkt, het bijltje is dan nutteloos. Omgekeerd wordt soms enkel een strook bast afgekapt en dan wordt de stempel niet gebruikt; in dat laatste geval kan om het even welk bijltje gebruikt worden.[MOT] (1) De slagstempel wordt hiervoor zelden gebruikt (zie echter CHERBLANC die van een broche à timbrer spreekt).
Blaaspijp (huisraad) (v.)
Ijzeren of houten buis (ca. 50-60 cm) waardoorheen men met de mond lucht blaast om het vuur van de haard aan te wakkeren (1). Het benedenuiteinde kan eventueel puntvormig - opdat het niet dadelijk in de as terecht zou komen - gaffel- of spatelvormig zijn en doet dan eveneens dienst als haardvork of -schopje. Het benedenuiteinde kan ook dicht gesmeed zijn met in het midden een klein gaatje. Zo kan men veel effectiever lucht blazen. Aan het andere uiteinde is er een haak of ring waarmee de pijp wordt opgehangen. Zie ook blaaspijp (glasblazer). [MOT] (1) Soms werd voor dat doeleinde een oude geweerloop gebruikt (WEYNS 1974: 73).
Blikprikker (keuken) (m.)
De blikprikker is een langwerpig, plat en kort (ca. 10 cm) metalen keukengereedschap met een spits en omgebogen benedenuiteinde waarmee men schenk- en luchtgaatjes kan prikken in blikjes koffiemelk, vruchtensap, olie e.d. Vaak is het gecombineerd met een flesopener voor kroonkurk of een kurkentrekker. Er bestaat ook een blikprikker met deksel. In een rond (plastieken) dekseltje bevinden zich dan twee korte nageltjes. Zo kan na het prikken het blik afgesloten worden. Zie ook verfbusopener. [MOT]
Biscuittaartsnijdraad (m.)
Keukengerei dat bestaat uit een in de hoogte verstelbare snijdraad (ca. 30 cm lang) die gespannen is in een U-vormige houder. Daarmee kan men biscuittaarten in gelijkmatige lagen van elke gewenste dikte snijden, opdat er bv. pudding of slagroom tussen gesmeerd kan worden. De biscuittaartsnijdraad wordt met één hand vastgehouden terwijl de andere op de taart rust; met een lichte zaagbeweging dient men horizontaal doorheen de taart te schuiven. Gelijkaardige maar steviger instrumenten worden gebruikt om klei (zie kleisnijdraad) en grote blokken kaas (zie kaassnijdraad) te snijden. [MOT]
Blaaspijp (edelsmid) (v.)
Bij het solderen kan de edelsmid gebruik maken van een blaaspijp. Dat is een taps toelopend metalen, vaak messing, pijpje (ca. 20 cm lang; ca. 5 mm doorsnede) met een haaks omgebogen uiteinde. Vaak bevindt er zich op ca. 1/3 een bolletje. Het wordt samen met een soldeerbrander gebruikt. De combinatie van ingeblazen lucht met gas produceert de grote warmte die vereist is voor soldeerwerk. [MOT]
Biljartstrijkijzer (o.)
Om een biljartlaken glad te maken, kan men een biljartstrijkijzer gebruiken. Dat is een volledig metalen strijkijzer met een dik (ca. 3-4 cm) rechthoekig (ca. 25 bij 10 cm) blad en een U-handvat. Het lijkt op het massieve strijkijzer dat men vroeger thuis gebruikte, maar is veel zwaarder (ca. 7-8 kg). De schrijnwerker gebruikte soms een biljartstrijkijzer als lijmijzer. [MOT]
Blikopener (m.)
Er bestaan verschillende werktuigen om blikken dozen te openen. De meest gebruikelijke en meest moderne zijn tangvormig en prikken een gat in het deksel wanneer men ze dichtknijpt. Deze blikopeners kunnen een snijwieltje hebben dat rond de rand van het deksel draait wanneer men aan het krukje draait. Men houdt de tang met de linkerhand op het blik geklemd terwijl men met de rechterhand aan het krukje draait. Een andere tang heeft geen snijwieltje en geen krukje om de tang te laten draaien, maar beweegt men zelf rond de rand. De gehele tang gebruikt men telkens als hefboom om de scherpe kaak door het deksel te boren. Andere blikopeners zijn geen tangen maar bestaan uit een scherp, spits toelopend en haakvormig lemmet dat men langs de rand van het deksel naar binnen steekt. Door de rechte steel telkens op en neer te bewegen - en dus als een hefboom te gebruiken - snijdt men het deksel van het blik. Het kan ook bestaan uit een scherp, langwerpig lemmet dat verticaal in een metalen plaatje steekt welk bevestigd is...
Blokschaaf (v.)
De blokschaaf (1) is een korte schaaf (tot ca. 30 cm) met vlakke zool en soms een hoorn; zeer kleine blokschaven met hoorn zijn soms monoxiel. De neus van sommige modellen is uitgesneden opdat de hand van de vakman op het bewerkt stuk niet zou wrijven. Men onderscheidt de ruwe blokschaaf van de zoete blokschaaf. De eerste dient om de kleine stukken glad te schaven, die met de voorloper niet bewerkt kunnen worden. Omdat ze voor ruw werk bestemd is, had ze vroeger geen keerbeitel (2). De zoete blokschaaf daarentegen heeft er wel een. Ze dient om dezelfde stukken zuiver te schaven. Sommige zoetschaven hebben boogvormige zijkanten om langs gebogen randen te kunnen schaven (Fr. navette). Om het werktuig doelmatiger te maken, wordt vaak een keerbeitel op de ruwe blokschaaf bevestigd (3). Het onderscheid ruwe/zoete blokschaaf is dan overbodig (4). De Japanse blokschaaf (Japans: jo shiko hira kanna), zonder keerbeitel, heeft een wat ruw uitzicht. Nochtans wordt zij in plaats van schuurpapier, gebruikt voor de allerlaatste...
Boardsnijder (m.)
De boardsnijder is een handwerktuig om zachtboard af te snijden. Gezien de vorm aan een schaaf doet denken, wordt het werktuig vaak boardschaaf genoemd (1). In de meeste modellen is centraal een geleider voorzien, waarin een mesje schuin kan bevestigd worden. Daartoe is een holle ruimte voorzien. Men draait het geheel vast met zijdelingse schroeven. Board was een populair bouwmateriaal in de jaren 1950 en 1960 en bestaat uit platen van geperste vezels, onder meer toegepast als plafondplaten. Met een boardsnijder kon men platen op maat snijden en een schuine kant snijden om een V-vorm tussen twee aaneengesloten platen te bekomen. [MOT] (1) Er bestaan stalen boardschaven om bossingen en vellingen aan board te schaven, zie Tech-term: 9.43.
Bodemtrekker (m.)
Schroef van 3-4 cm met een ring of een kruk aan een uiteinde om de bodem van een ton of een laatste stuk ervan in de kroos te trekken. De kuiper draait de schroef in de bodem, steekt zijn vinger in de ring of neemt de kruk vast en trekt naar boven. De bodemtrekker wordt ook als steunpunt gebruikt bij het rechtzetten van de duigen. Hij wordt dan in een duig gedraaid en ondersteunt de hoepel (1). [MOT] (1) Soms wordt daarvoor een gespleten stokje (kuiperskeephoutje: KRAMERS: s.v. chambrière. Fr. chambrière) gebruikt dat sterk op de houten wasknijpers (Fr. fichoir) gelijkt. Ook een in twee geplooid stuk metalen hoepel kan hiertoe dienen (KILBY: 37).
Bloemstrooier (m.)
Bekervormig (ca. 10 cm doorsnede; ca. 6-10 cm hoog) metalen handwerktuig met een handvat en één of meerdere zeefbodems om bloem en bloemsuiker in een licht en luchtig laagje uit te strooien, bv. op pannenkoeken. De bloem wordt gezeefd door middel van spaken die heen en weer over de zeefbodem(s) bewegen wanneer men het handvat dichtknijpt. Men heeft dus steeds één hand vrij. Zie ook bloemzeef. [MOT]
Bodemhamer (m.)
De bodemhamer is een lichte rechthoekige houten hamer met een smalle kop (ca. 3 cm) en lange (tot 60 cm) veerkrachtige steel die soms van bamboe is gemaakt. De kuiper gebruikt hem om de duigen die te diep gezakt zijn, hoger te doen komen door op de volgende te slaan (1). De vakman draait de bodemtrekker in de bodem of in het laatste bodemstuk (wanneer het om losse stukken gaat) en terwijl hij het werktuig naar boven trekt, slaat hij met de bodemhamer op de duigen. Hij zou ook gebruikt worden om de spon losser te kloppen door op de sponduig te slaan, dicht bij de spon. [MOT] (1) FOUGEROUX: 56; BRUNET: 78.